Gerechtshof Den Haag, 02-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2283, BK-23/00025
Gerechtshof Den Haag, 02-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2283, BK-23/00025
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 2 november 2023
- Datum publicatie
- 11 januari 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- BK-23/00025
- Relevante informatie
- Art. 37e Wet OB 1968, Art. 8:117 Awb, Art. 27e AWR, Art. 67f AWR
Inhoudsindicatie
Wet OB 1968. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. Dat belanghebbende in bewijsnood verkeert omdat zijn auto met relevante stukken voor de zaak abusievelijk is vernietigd door het Openbaar Ministerie vindt het Hof ongeloofwaardig.
De vergrijpboete is terecht opgelegd.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/00025
in het geding tussen:
(gemachtigde: H.P. Mulder)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 december 2022, nummer SGR 21/4857.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 van € 20.193 opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 5.048 en € 1.952 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 181. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 september 2023. Belanghebbende is verschenen. De Inspecteur is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De Inspecteur is via een bericht verzonden aan partijen via het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’ op 16 augustus 2023, 11.18 uur, onder vermelding van datum, tijdstip en plaats uitgenodigd de zitting bij te wonen. Het Hof heeft besloten de mondelinge behandeling zonder de Inspecteur te laten doorgaan. De Inspecteur heeft ook na de sluiting van het onderzoek ter zitting geen bericht van verhindering aan het Hof doorgegeven. Het Hof heeft daarop besloten uitspraak te doen.
Feiten
Belanghebbende exploiteert met ingang van 20 juni 2013 een bedrijf in de handel en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s en is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Op zijn aangiften omzetbelasting voor het jaar 2017 heeft belanghebbende in totaal een bedrag van € 2.006 teruggevraagd.
Op 22 juli 2019 heeft de Inspecteur aangekondigd een boekenonderzoek te starten naar onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017. De controlerend ambtenaar heeft verzocht de auditfiles over 2016 en 2017 toe te sturen alsmede de uitgebreide jaarstukken over 2016 en 2017.
Het controlerapport dat is opgesteld naar aanleiding van het boekenonderzoek vermeldt onder meer:
“3.3 Administratieve verplichtingen
(…)
Op 26 juli 2017 heeft [belanghebbende] het volgende laten weten:
Hierbij bericht ik u dat het gehele administratie van [naam bedrijf] in beslag is genomen door de politie. Deze hebben ze namelijk in beslag genomen in de kofferbak van de auto van [de partner van belanghebbende]. Voor vragen hierover kunt u contact opnemen met de politie.(…)
(…)
4 Resultaat
Contante stortingen op de bank
(…)
De over 2017 verantwoorde omzet bedraagt € 6.182 en sluit aan met op de bank ontvangen omzet. Daarnaast is een totaalbedrag aan schadevergoeding als omzet verwerkt van € 18.093. Ook dit bedrag sluit aan met de schadevergoedingen die via de bank zijn ontvangen.
De stortingen van € 105.570 zijn niet verantwoord in de omzet.
Op 24 september 2019 is via e-mail aan [belanghebbende] verzocht aan te geven waar deze stortingen vandaan komen of zijn gefinancierd.
Op 7 oktober 2017 heeft [belanghebbende] via e-mail het volgende aangegeven:
Deze stortingen komen uit verkopen van onderdelen en/of voertuigen in het buitenland van [naam bedrijf] , de bewijsstukken die zitten nog in mijn in beslag genomen administratie.
Uit bovenstaande verklaring dient geconcludeerd te worden dat [belanghebbende] over 2017 de omzet onvolledig in zijn administratie en aangiften heeft vermeld. Nu er geen administratie is overgelegd, is niet aangetoond dat er sprake is van omzet die in het buitenland is gegenereerd en er daarom geen omzetbelasting verschuldigd is. De omzetbelasting die in deze omzet zit wordt nageheven.
We merken op dat een deel van de stortingen; in totaal een bedrag van € 27.300, is gedaan nadat de onderneming van [belanghebbende] is uitgeschreven uit de Kamer van koophandel. Het is niet duidelijk of deze gelden nog omzet betreft uit de periode vóór uitschrijving bij de Kamer van koophandel, of dat de onderneming ook na de uitschrijving feitelijk nog bestond.