Gerechtshof Den Haag, 03-06-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1066, BK-24/565 tot en met BK-24/568
Gerechtshof Den Haag, 03-06-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1066, BK-24/565 tot en met BK-24/568
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 3 juni 2025
- Datum publicatie
- 23 juni 2025
- Zaaknummer
- BK-24/565 tot en met BK-24/568
- Relevante informatie
- Art. 30fc AWR
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. In aangiftes IB/PVV zijn uitkeringen uit lijfrente BV waarop geen loonheffing is ingehouden in de verkeerde rubriek ingevuld waardoor geen aanslag Zvw volgde. Beroep op vertrouwensbeginsel verworpen. Begrijpelijke keuze voor rubriek lijfrente-uitkering. Belastingrentebeschikkingen vernietigd vanwege strijd met evenredigheidsbeginsel.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/565 tot en met BK-24/568
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 april 2024, nummers SGR 23/2666 tot en met SGR 23/2669.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) en voor de jaren 2019 tot en met 2021 aanslagen Zvw opgelegd (hierna gezamenlijk te noemen: de aanslagen). Bij deze aanslagen is ook belastingrente berekend (de belastingrentebeschikkingen).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op, 6 juni 2024, 16 juli 2024, 6 augustus 2024, 31 oktober 2024 en 6 maart 2025 nadere stukken ingediend.
Belanghebbende heeft op 6 april 2025 een pleitnota toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 april 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Lijfrente-uitkering belanghebbende
Belanghebbende is bestuurder en enig aandeelhouder van [A B.V.] (de BV).
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren van de BV een lijfrente-uitkering van € 24.000 ontvangen, waarop geen loonheffing is ingehouden.
De inkomsten uit de lijfrente-uitkering heeft belanghebbende in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) aangegeven in de rubriek ‘Pensioen en andere uitkeringen’, bij de rubriek ‘Lijfrente-uitkering of afkoopsom’. Daarbij heeft belanghebbende aangegeven dat € 0 aan loonheffing is ingehouden en dat de BV de uitkeringsinstantie is.
De lijfrente-uitkering in de aangifte
In het aangifteprogramma ten bate van de aangifte IB/PVV voor de onderhavige jaren kan bij het aangeven van inkomen een vinkje worden geplaatst bij ‘Pensioen en andere uitkeringen’. Na het aanvinken van deze rubriek volgt het volgende keuzemenu:
“(…)
Lijfrente-uitkering of afkoopsom
(…)
Uitkeringen zonder loonheffing
(…)“.
In de toelichting op het aangifteprogramma voor de onderhavige jaren staat in paragraaf 2.3.1. bij de rubriek ‘Pensioen, lijfrente of andere uitkering’ – voorzover hier relevant – het volgende:
“U moet de volgende uitkeringen en afkoopsommen in uw aangifte invullen:
• ….
• lijfrente-uitkeringen
• …”
In paragraaf 2.3.2 van de toelichting voor de onderhavige jaren, bij de rubriek ‘Periodieke uitkeringen waarop geen loonheffing is ingehouden’, staat vervolgens:
“Over partneralimentatie en sommige andere periodieke uitkeringen wordt geen loonheffing ingehouden. Over deze uitkeringen en afkoopsommen daarvan moet u nog belasting betalen. Kosten die u maakt om deze uitkeringen te krijgen of te behouden, mag u aftrekken.
Bij periodieke uitkeringen gaat het om:
• ….
• lijfrente-uitkeringen waarop geen loonheffing is ingehouden en afkoopsommen daarvan
• …”
Bij het invullen van inkomsten in de rubriek ‘Uitkeringen zonder loonheffing’ leidt dit in de aangifte tot de conclusie dat een bijdrage Zvw verschuldigd is. Dat is niet het geval indien inkomsten in de rubriek ‘Lijfrente-uitkering of afkoopsom’ worden aangegeven.
De aanslagen en de gemaakte bezwaren
De navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2018 is op 24 november 2022 opgelegd, waarbij de bijdrage Zvw is vastgesteld op € 1.356. Daarbij is € 175 aan belastingrente berekend. Belanghebbende heeft op 8 december 2022 bezwaar gemaakt tegen de navorderingaanslag Zvw en de belastingrente.
De aanslagen Zvw voor de jaren 2019 en 2020 zijn op 23 november 2022 opgelegd, waarbij de bijdragen Zvw zijn vastgesteld op respectievelijk € 1.368 en € 1.308. Daarbij is respectievelijk € 123 en € 79 aan belastingrente berekend. Belanghebbende heeft op 8 december 2022 bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen Zvw en de belastingrente.
De aanslag Zvw voor het jaar 2021 is op 13 december 2022 opgelegd, waarbij de bijdrage Zvw is vastgesteld op € 1.380. Daarbij is € 27 aan belastingrente berekend. Belanghebbende heeft op 9 december 2022 bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen Zvw en de belastingrente.
De Inspecteur heeft de bezwaarschriften van belanghebbende op 8 maart 2023 afgewezen.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“9. Artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) luidt (voor zover van belang) als volgt:
“1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag of een navorderingsaanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag, onderscheidenlijk die navorderingsaanslag, aan de belastingplichtige rente — belastingrente — in rekening gebracht.
2. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag, onderscheidenlijk de navorderingsaanslag, invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.”
10. De rechtbank vat eisers standpunt dat geen bijdrage Zvw kan worden (na)geheven op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft aangevoerd dat, gelet op de afspraak die destijds met de inspecteur Vpb is gemaakt, geen aanslagen kunnen worden opgelegd. Dit beroep slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. Aan de omstandigheid dat iets niet met de inspecteur Vpb is besproken, dan wel dat iets geen onderdeel van een afspraak was, kan eiser niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat geen bijdrage Zvw zou worden geheven. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat over de voorgaande jaren niet meer kan worden (na)geheven.
11. Gelet op het eerste lid van artikel 30fc van de Awr is in beginsel terecht belastingrente in rekening gebracht. Er is immers sprake van de situatie dat na het verstrijken van zes maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, een (navorderings)aanslag wordt opgelegd met een te betalen bedrag. In zoverre is steeds terecht belastingrente in rekening gebracht. Ook de periode waarover de belastingrente is berekend, is conform de wettelijke bepalingen (het tweede lid van art. 30fc Awr). Voor de berekende rente over 2021 lijkt verweerder te weinig in rekening te hebben gebracht maar dit is niet in het nadeel van eiser.
12. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft verklaard en daarna ook ter zitting nader heeft toegelicht, is door de wijze waarop eiser de aangiften heeft ingediend in combinatie met de omstandigheid dat door de BV geen loonheffing is ingehouden, ten onrechte geen Zvw geheven. Dat het voor eiser lastig was om op de juiste wijze aangiften te doen en hij, nadat hij er op gewezen werd dat het niet goed ging, veel moeite heeft betracht om op de juiste wijze aangiften te doen maar dat steeds onduidelijk is gebleven op welke wijze eiser de lijfrente-uitkering moest aangegeven, is vervelend voor eiser maar kan er niet toe leiden dat geen belastingrente in rekening wordt gebracht. Daartoe biedt de wet geen ruimte. De wettelijke bepalingen waarop het in rekening brengen van de belastingrente is gebaseerd, zijn dwingendrechtelijke bepalingen. Dat betekent dat verweerder geen beleidsvrijheid heeft bij de toepassing ervan. Anders gezegd: uit de wet vloeit rechtstreeks voort wanneer en over welk tijdvak belastingrente wordt berekend. Het is vervolgens de taak van verweerder om dit te formaliseren. Ook ten aanzien van de hoogte van de belastingrente bestaat voor verweerder geen beleidsvrijheid. Hij kan dus niet afwijken van de voorgeschreven percentages. De rechtbank ziet evenmin ruimte voor het matigen of vernietigen van de belastingrente. Het staat de rechter niet vrij om zijn beslissing te baseren op zijn oordeel omtrent de redelijkheid en billijkheid van een wet in formele zin.2 Toetsing van de formele wet aan algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel, is in strijd met het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet gelet op het zogenoemde Harmonisatiewetarrest.3 Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt ook dat het toetsingsverbod niet wegneemt dat indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dat is het geval indien die niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.4 Dergelijke bijzondere omstandigheden worden evenwel ‘slechts bij hoge uitzondering’ aangenomen.5 Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke uitzondering in dit geval niet aan de orde.
13. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond.
(…)
[2] Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen.
[3] Vgl. HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3270, r.o. 3.2.5, met verwijzing naar het Harmonisatiewetarrest (HR 14 april 1989, nr. 13822, NJ 1989, 469)
[4] Zie HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, r.o. 3.6.2.
[5] Zie HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, r.o. 3.6.3.”