Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:722, 13-01198

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-03-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:722, 13-01198

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 maart 2015
Datum publicatie
16 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2015:722
Formele relaties
Zaaknummer
13-01198

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert een onderneming op het gebied van de orthopedische schoen¬techniek. Drie orthopedische behandelmogelijkheden staan ter beschikking voor patiënten met orthopedische klachten: (1) individuele maatschoenen (zogenoemd OSA-schoeisel), (2) semi-orthopedisch schoeisel (in serie of over serieleesten vervaardigd schoeisel, dat slechts na aanpassing aan de individuele zieke voet is te dragen, zogenoemd OSB-schoeisel) en (3) orthopedische voorzieningen aan een confectieschoen (zogenoemd OSC-schoeisel). De OSC- aanpassingen geschieden op medisch voorschrift en hebben tot doel de confectieschoenen geschikt te maken voor mensen met orthopedische aandoeningen. In geschil is het tarief voor de omzetbelasting voor de OSC-aanpassingen. Volgens de Inspecteur is geen sprake van vervaardiging van orthopedisch schoeisel omdat (a) OSC-schoeisel geen orthopedisch schoeisel zou zijn en (b) de aanpassingen geen vervaardiging vormen, nu de door belanghebbende geleverde confectieschoenen geen functiewijziging ondergaan. Het Hof stelt de Inspecteur in het ongelijk. Het OSC-schoeisel wordt door een arts voorgeschreven ten behoeve van patiënten met een orthopedische afwijking en aan diens voet aangepast en vormt daarom orthopedisch schoeisel. De aanpassingen aan de confectieschoen zijn dermate ingrijpend dat in wezen sprake is van (de oplevering van) een nieuw vervaardigde schoen. De vraag of sprake is van een functiewijziging van de schoen, is niet relevant. Post b.16 van tabel I is daarom van toepassing. Het gelijk is aan belanghebbende. Belanghebbendes overige stellingen (onder meer een beroep op opgewekt vertrouwen door een boekenonderzoek en het Europese beginsel van fiscale neutraliteit) behoeft geen behandeling.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/01198

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 oktober 2013, nummer AWB 12/6130 in het geding tussen

belanghebbende,

en

De voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Limburg/kantoor Maastricht van de rijksbelastingdienst

hierna: de Inspecteur,

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 18.980. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 6.784 aan belasting.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend, onder meer inhoudende een verzoek om ter zitting een door belanghebbende mede te nemen dvd af te spelen. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 21 januari 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, in de persoon van de heer [A], directeur van belanghebbende, voorts de heer [B] van [C] te [D], als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer [E] en de heer [F], alsmede namens de Inspecteur de heer [G], de heer [H] en de heer [J].

1.6.

Ter zitting is de onder 1.4. bedoelde dvd afgespeeld en door belanghebbende toegelicht.

De dvd laat onder meer zien hoe een cliënt door een medewerker van belanghebbende wordt ontvangen, hoe de orthopedische problemen van de cliënt worden besproken, hoe de cliënt instructies krijgt omtrent de aanschaf van confectieschoenen; hoe de cliënt in een tweede bijeenkomst de aangeschafte schoenen aan de medewerker overhandigt en deze verifieert of de schoenen geschikt zijn gevolgd door een uitleg van de aanpassingen die aan de schoenen zullen worden gedaan; en hoe, ten slotte, in een derde bijeenkomst, belanghebbende cliënt de bewerkte schoen laat passen en daarbij instructies geeft over de gewenningsperiode, alsmede andere onderwerpen van nazorg bespreekt.

1.7.

Belanghebbende heeft na het vertonen van de dvd ter zitting de schoenen uit de dvd aan het Hof en de Inspecteur getoond. Deze schoenen behoren niet tot de gedingstukken, omdat belanghebbendes cliënt deze zelf nodig had en zij door belanghebbende weer zijn teruggenomen.

1.8.

De Inspecteur heeft op de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.9.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de andere niet, dan wel onvoldoende, weersproken.

2.1.

Belanghebbende exploiteert een onderneming op het gebied van de orthopedische schoentechniek.

2.2.

Drie orthopedische behandelmogelijkheden staan ter beschikking voor patiënten met orthopedische klachten: (1) individuele maatschoenen (zogenoemd OSA-schoeisel), (2) semi-orthopedisch schoeisel (in serie of over serieleesten vervaardigd schoeisel, dat slechts na aanpassing aan de individuele zieke voet is te dragen, zogenoemd OSB-schoeisel) en (3) orthopedische voorzieningen aan een confectieschoen (zogenoemd OSC-schoeisel).

2.3.

Belanghebbendes werkzaamheden bestaan uit het leveren van OSA- en OSB-schoeisel. Daarnaast verzorgt zij OSC-schoeisel, dat wil zeggen dat zij aanpassingen verricht aan confectieschoenen. Deze aanpassingen geschieden op medisch voorschrift en hebben tot doel de confectieschoenen geschikt te maken voor mensen met orthopedische aandoeningen. De confectieschoenen – die moeten voldoen aan bepaalde eisen betreffende model, snit, materiaal, kwaliteit en binnenmaat – worden door de cliënten zelf in specifieke (speciaal)zaken gekocht en aan belanghebbende voor die aanpassingen overhandigd.

2.4.

De aanpassingen vallen onder de zogenoemde OVAC-regeling (Orthopedische Voorziening aan Confectieschoenen), op basis waarvan zorgverzekeraars de kosten ervan integraal vergoeden. De zorgverzekeraars vergoeden ook de kosten van OSA- en OSB-schoeisel, maar op deze vergoedingen wordt een eigen bijdrage in mindering gebracht. De kosten voortvloeiende uit de aanpassingen onder de OVAC-regeling worden integraal vergoed, omdat de cliënt zelf de kosten van de confectieschoenen draagt.

2.5.

De beslissing welk type schoeisel wordt toegepast wordt door de arts genomen. De keuze wordt beïnvloed door, onder meer, het volume van de voet, de stand van de voet en de conditie van de huid. Het volume van de voet is de belangrijkste indicator. In het verleden bestond slechts OSA-schoeisel. OSA-schoeisel is duidelijk herkenbaar als orthopedisch schoeisel en ziet er weinig elegant uit. Technische vooruitgang heeft OSB-schoeisel en later OSC-schoeisel mogelijk gemaakt. OSC-schoeisel ziet er, althans op het eerste gezicht, vrijwel hetzelfde uit als confectieschoeisel.

2.6.

In het najaar van 2000 is de eenheid Belastingdienst Ondernemingen Maastricht gestart met een onderzoek bij belanghebbende over de jaren 1996 t/m 1999 voor de omzet-, loon- en vennootschapsbelasting. Het onderzoek is schriftelijk aangekondigd als een oriënterend onderzoek. In november 2000 is belanghebbende daartoe bezocht door een medewerker van de afdeling EDP-audit met het oog op het vergaren van digitale informatie ten behoeve van het oriënterend onderzoek. In maart 2001 heeft het oriënterend onderzoek zelf plaatsgevonden. Na afloop van het oriënterend onderzoek is door de Belastingdienst intern besloten om het onderzoek niet voort te zetten. Men heeft echter verzuimd om belanghebbende daarvan in kennis te stellen.

2.7.

Op 3 en 4 april 2007 heeft, wederom, een oriënterend boekenonderzoek plaatsgevonden voor de middelen LB, OB en VPB over het jaar 2005 ter zake van alle tot de groep waarvan belanghebbende deel uitmaakt behorende vennootschappen. Dit onderzoek is afgesloten met een brief van de Inspecteur waarin werd medegedeeld “bij de aankondiging van onze controle hebben wij u medegedeeld dat wij in eerste instantie zouden bepalen welke elementen van de aangifte wij eventueel nader willen onderzoeken. Wij hebben die eerste fase inmiddels achter de rug en we hebben besloten om een aantal elementen van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting nader te willen controleren. Zodra de planning van het onderzoek ter hand wordt genomen zal een van de controlemedewerkers met u contact opnemen en ook mededelen welke onderwerpen nader zullen worden onderzocht”.

2.8.

Per brief van 14 december 2009 kondigt de Inspecteur een vervolgonderzoek aan. In deze brief vraagt hij de audit files op om de controle te kunnen voorbereiden.

2.9.

Op 11 maart 2010 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over 2008. Het rapport daarvan is op 13 december 2010 aan belanghebbende verstrekt. De Inspecteur heeft daarbij geconcludeerd dat belanghebbende voor (onder meer) de OVAC-werkzaamheden ten onrechte het verlaagde omzetbelastingtarief heeft toegepast. Vervolgens is met dagtekening 28 december 2010 de bestreden naheffingsaanslag over het tijdvak 2005 opgelegd. Er zijn ook andere aanslagen opgelegd, over latere tijdvakken, en aan andere leden van de groep. De Inspecteur heeft daarover met belanghebbende procedure-afspraken gemaakt. De onderhavige procedure heeft, naar het Hof begrijpt, het karakter van een ‘proefprocedure’ omtrent de vraag of belanghebbendes OVAC-aanpassingen vallen onder het verlaagde tarief voor de omzetbelasting.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de bedragen die belanghebbende in rekening brengt voor de OVAC-aanpassingen onder het verlaagde tarief van de omzetbelasting vallen. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Over de cijfermatige berekening van de naheffingsaanslag bestaat geen verschil van mening.

3.2.

Belanghebbende stelt primair dat de toepassing van het verlaagde tarief voortvloeit uit de Wet op de omzetbelasting (hierna: de Wet) en de daarbij behorende tabel I. Subsidiair stelt zij dat toepassing van het verlaagde tarief volgt uit het Europeesrechtelijke beginsel van de fiscale neutraliteit in de omzetbelasting. Meer subsidiair stelt zij dat zij aan de boekenonderzoeken in het verleden het vertrouwen kon ontlenen dat zij het juiste tarief toepaste. De Inspecteur stelt dat de Wet en de tarieventabel toepassing van het reguliere tarief voorschrijven, weerspreekt belanghebbendes interpretatie van het neutraliteitsbeginsel en ontkent dat belanghebbende aan de eerdere boekenonderzoek enig vertrouwen kon ontlenen.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing