Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-10-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2854, : 23/1694 en 23/1695
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-10-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2854, : 23/1694 en 23/1695
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2025
- Datum publicatie
- 13 november 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:7855, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- : 23/1694 en 23/1695
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Woning in Nederland kan niet mede worden aangemerkt als eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 3 Wet IB 2001 en niet worden betrokken in de grondslag van het inkomen uit werk en woning (box 1), maar behoort tot de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). De in Duitsland afgesloten lening is aangegaan ter verwerving van de woning in Nederland en komt op de waarde in mindering. Berekening van het inkomen uit sparen en beleggen overeenkomstig de wettelijke regeling, de Wet rechtsherstel box 3 en het werkelijke rendement.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/1694 en 23/1695
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 november 2023, nummers BRE 21/4609 en BRE 21/4610 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) en voor het jaar 2018 een aanslag IB opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn echtgenote [de echtgenote] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting pleitaantekeningen voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en de inspecteur.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende was van 7 september 2015 tot en met 25 oktober 2021 woonachtig in Duitsland. Vanaf 26 oktober 2021 was belanghebbende woonachtig in een appartement aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning).
De woning is op 1 juli 2011 door belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote gekocht voor € 595.000, samen met een extra parkeerplaats voor € 15.000. De woning is in 2011 opgeleverd. Belanghebbende was voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning en de daarop rustende schuld. De woning stond belanghebbende voor eigen gebruik ter beschikking en werd niet verhuurd.
Het banksaldo van belanghebbende en zijn echtgenote bij de [bank] bedroeg op 22 juni 2010 in totaal € 347.769,66. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn op 20 juni 2011 een leenovereenkomst aangegaan met de [bank] voor een bedrag van € 350.000 (hierna: de lening). De echtgenote is op 15 april 2020 overleden.
Belanghebbende heeft op 20 februari 2020 aangifte IB gedaan over de jaren 2017 en 2018. Hij heeft de woning aangemerkt als toekomstig hoofdverblijf en de waarde daarvan ingevuld onder de grondslag inkomsten uit werk en woning (box 1). Op 19 juni 2020 is de aanslag IB 2017 opgelegd.
De inspecteur heeft in een kennisgeving van 11 maart 2021 aan belanghebbende geschreven dat aangifte IB 2018 is onderzocht en dat vervolgens tevens de aanslag IB 2017 was onderzocht en een navorderingsaanslag aangekondigd. De navorderingsaanslag IB 2017 is met dagtekening 12 mei 2021 vastgesteld.
De aanslag IB 2018 is met dagtekening 18 mei 2021 in afwijking van de aangifte vastgesteld.
Belanghebbende heeft tegen de (navorderings)aanslagen IB 2017 en 2018 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft in de uitspraken op bezwaar van 4 oktober 2021 met betrekking tot de aftrek eigen woning geschreven dat de woning niet als box 1-woning kan worden aangemerkt en naar box 3 verhuist. In de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB 2017 staat:
“Aangezien u enkel 50% eigenaar bent van de woning is uw voordeel sparen en beleggen in de navorderingsaanslag te hoog vastgesteld. In 2017 heeft u in totaal € 345.0001 aan waarde bezittingen in Nederland. Het heffingsvrije vermogen bedroeg in 2017 € 25.000. Hierdoor is uw grondslag sparen en beleggen in 2017 €320.000.”
In de verminderingsbeschikking van 20 oktober 2021 is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2017 op grond daarvan vastgesteld op € 13.423 (grondslag € 320.000).
In de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag IB 2018 staat:
“Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat uw eigendomsaandeel 50% bedraagt. Uw voordeel sparen en beleggen is hierdoor te hoog vastgesteld. In 2018 heeft u in totaal € 353.5002 aan waarde bezittingen in Nederland. Het heffingsvrije vermogen bedraagt in 2018 € 30.000. Hierdoor is uw grondslag sparen en beleggen in 2018 € 323.500.”
In de uitspraak op bezwaar van 19 oktober 2021 is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2018 op grond daarvan vastgesteld op € 12.357 (grondslag € 323.500).
Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft overwogen dat de woning niet kan worden aangemerkt als eigen woning (box 1), maar tot de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen behoort (box 3). Omdat tussen partijen vaststaat dat met de woning geen werkelijk rendement is behaald, heeft de rechtbank beslist dat de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen in beide jaren nihil bedraagt.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
(i) Behoort de woning tot de grondslag belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)?
(ii) Kan de lening bij de [bank] worden aangemerkt als een lening ter verwerving van de woning?
(iii) Zijn de (navorderings)aanslagen IB 2017 en 2018 tot te hoge bedragen vastgesteld?
De inspecteur concludeert (in principaal hoger beroep) tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover is bepaald dat de omvang van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor 2017 en 2018 nihil is en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende concludeert, voor het geval dat de woning tot box 3 behoort, dat rekening moet worden gehouden met de lening die is afgesloten voor de koop van de woning.
Belanghebbende concludeert (in het incidentele hoger beroep) tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot het in aanmerking nemen van de woning als toekomstige eigen woning. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het incidentele hoger beroep.