Hoge Raad, 02-09-1987, AW7604, 24 117
Hoge Raad, 02-09-1987, AW7604, 24 117
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 september 1987
- Datum publicatie
- 4 april 2013
- Zaaknummer
- 24 117
- Relevante informatie
- 3.43 IB
Uitspraak
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 september 1985 betreffende de aan hem voor het jaar 1978 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Aanslag
Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1978 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 22.757, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen tot een bedrag van f 9.656.
Vervolgens is hem de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 7.168 negatief, evenwel zonder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen, met een verhoging van 100% van de nagevorderde belasting, van welke verhoging bij besluit van de Inspecteur 50% is kwijtgescholden.
2. Geding voor het Hof
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft als vaststaande aangemerkt:
'Belanghebbende, geboren in 1945, heeft op 1 mei 1977 te zamen met zijn genoemde broer een vennootschap onder firma opgericht, welke ten doel heeft de exploitatie van het door de firmanten van hun vader overgenomen veehoudersbedrijf dat wordt uitgeoefend op 24 ha gehuurd grasland.
Na zich georiënteerd te hebben, hebben belanghebbende en zijn broer, gedagtekend 1 april 1978, aan A opdracht verleend - opdrachtbevestigingen 6.338 A/94A en 6.338 B/94A - tot het bouwen of doen bouwen van een fokvarkensstal en een tweerijige ligboxenstal voor de prijs van respectievelijk f 306.097,90 en f 252.343 inclusief BTW. Deze als opdrachtbevestigingen aangeduide contracten zijn met de hand geschreven door de vertegenwoordiger van A en later uitgetypt en op 12 mei 1978 namens A ondertekend.
In deze contracten komen de volgende volzinnen voor: "Mocht opdrachtgever geen vergunning krijgen of het financieel niet rond krijgen, dan zijn geen kosten verschuldigd, behalve f 450 voor de aanvrage hinderwet'', respectievelijk "Mocht opdrachtgever geen rentesubsidie krijgen of geen bouwvergunning dan zijn geen kosten verschuldigd.''
A heeft op 9 mei 1978 bij de gemeente Z bouwvergunningen aangevraagd. Nadat Burgemeester en Wethouders van de gemeente Z bij brieven verzonden 24 en 25 augustus 1978 aan de firmanten hadden bericht dat de beslissing op de gedane aanvragen was aangehouden, zijn de vergunningen onder bepaalde voorwaarden verleend bij beschikkingen van 3 oktober 1978. Op 29 september 1978 was het bestemmingsplan van de gemeente Z gewijzigd.
Op 9 oktober 1978 heeft A een definitieve bouwopdracht verleend aan B BV om de stallen te bouwen en te monteren. Deze vennootschap heeft daartoe met de firmanten contact opgenomen op 10 oktober 1978.
Op 26 oktober 1978 heeft A aan de firma een brief gezonden waarin de volgende volzinnen voorkomen: "Naar aanleiding van uw verzoek zenden wij u in tweevoud de herziene opdrachtbevestigingen voor een bedrag van exclusief BTW f 477.455. Opdrachtbevestigingen d.d. 01-04-1978 komen hiermee te vervallen.'' Ingesloten waren drie opdrachtbevestigingen, te weten onder nummer 6338A/94A, gedateerd 9 augustus 1978, voor de bovenbouw en inventaris van een fokvarkensstal, onder nummer 6338B/94A, gedateerd 9 augustus 1978, voor de bovenbouw en inventaris een tweerijige ligboxenstal en onder nummer 6338C/94A, gedateerd 20 september 1978 voor de beton- en metselwerken van de ligboxen- en fokvarkensstal.
Deze opdrachtbevestigingen betroffen dezelfde en ongewijzigde bouwwerken als die waarop de opdrachtbevestigingen van 1 april/12 mei 1978 betrekking hadden. Het enige verschil betreft de kosten van de aanvraag hinderwetvergunning en van een meerprijs voor sparingen voor de vloerverwarming ad in totaal f 4.956 inclusief BTW welke in de opdrachtbevestigingen van 9 augustus/20 september 1978 zijn begrepen.
Deze opdrachtbevestigingen zijn door de firmanten getekend op 29 oktober 1978.
Op 31 oktober 1978 hebben de firmanten van de C-bank f 700.000 te leen ontvangen voor de financiering.
Op 9 maart 1979 is aan de firmanten de op 15 september 1978 aangevraagde rentesubsidie verleend.
De stallen zijn in 1979 gereed gekomen en in gebruik genomen.
Bij de aangifte inkomstenbelasting 1978 heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op investeringsbijdrage ingevolge de met terugwerkende kracht per 24 mei 1978 in werking getreden Wet investeringsrekening.
Bij de berekening van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende geen recht heeft op investeringsbijdrage maar op investeringsaftrek.'
Het Hof heeft omtrent het geschil en de standpunten van partijen vermeld:
'Tussen partijen is in geschil of de investering in de gebouwde stallen heeft plaatsgehad voor 24 mei 1978 zoals de Inspecteur stelt, dan wel daarna zoals belanghebbende meent.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en de pleitnota. Ter zitting is daaraan, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Door belanghebbende:
De nieuwe opdrachtbevestigingen zijn niet door ons gevraagd. We kregen ze zonder meer toegestuurd. We dachten dat we opnieuw moesten contracteren omdat de bouwvergunningen in eerste instantie niet waren verleend. De eerste opdrachtbevestigingen hebben we getekend omdat de vertegenwoordiger van A zei dat dat alleen diende om de bouwvergunningen aan te vragen en dat we verder nergens aan gebonden waren.
Door de Inspecteur:
De opgelegde verhoging kan vervallen. Er was op 1 april 1978 wilsovereenstemming. Belanghebbende en zijn broer wilden die stallen en die zijn ook gebouwd. Er was wel voorbehoud ten aanzien van de financiering en dergelijke, maar de overeenkomsten zijn op 1 april 1978 gesloten.'
Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:
'Het geschil betreft de vraag op welk moment door belanghebbende verplichtingen zijn aangegaan ter zake van de aanschaffing van de stallen. Van het aangaan van zodanige verplichtingen is sprake indien de belastingplichtige een overeenkomst heeft gesloten waaruit voor hem verbintenissen voortvloeien waaraan hij kan worden gehouden en waaraan hij zich niet eenzijdig kan onttrekken.
Naar 's Hofs oordeel moet uit de vaststaande feiten worden afgeleid dat belanghebbende op of omstreeks 1 april 1978 met A overeenstemming heeft bereikt over de bouw van een tweetal stallen voor rekening van belanghebbende en zijn broer. Aan deze overeenkomst was belanghebbende gebonden - en met name ook aan de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting - behoudens dat bij de overeenkomst was voorzien dat partijen niet langer aan de overeenkomst gebonden zouden zijn indien de benodigde financiering en vergunningen niet rond zouden komen. Deze als ontbindend te beschouwen voorwaarden zijn niet in vervulling gegaan. De omstandigheid dat het rondkomen van de financiering en het verlenen van de bouwvergunningen problemen hebben opgeleverd betekent niet dat reeds daarom belanghebbende niet meer aan de gesloten overeenkomst gebonden zou zijn.
Anders dan belanghebbende meent is er geen sprake van omstreeks oktober 1978 nieuw gesloten overeenkomsten, waarbij partijen in volle vrijheid tegenover elkaar opnieuw hebben onderhandeld en tot wilsovereenstemming zijn gekomen over de bouw van de stallen. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat belanghebbende op of omstreeks 1 april 1978 wellicht geen precies beeld had van zijn totale financiële positie.
Het Hof heeft op deze gronden de navorderingsaanslag verminderd met het daarin begrepen bedrag van de verhoging.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij de volgende klachten tegen die uitspraak aangevoerd:
"Aan het beroep in cassatie ligt het navolgend cassatiemiddel ten grondslag:
1. Vanwege Inspecteur als Hof gaan uit dat de orderbevestiging d.d. 01-04-1978 als bindende overeenkomst moest worden aangemerkt, alleen zou partij van X niet gebonden zijn aan verkrijging van de bouwvergunning c.q. de financiering niet tot stand zou zijn te brengen.
Ik moge de Hoge Raad alsnog wijzen dat bij de latere opdrachtbevestigingen vanwege A en X een schrijven was bijgevoegd dat luidde: begrotingsoverzicht en wordt daarin de wijze van berekening van de bouwsom gespecificeerd benoemd. Het is toch niet de gewoonte een orderbevestiging te sturen met een begrotingsoverzicht en men dan dat ook vanwege A niet reeds deed uitgaan van een definitieve opdrachtbevestiging, steeds ook genoemd bij aangaan per 01-04-1978 van de vertegenwoordiger van A heer D.
2. Ter financiering van de stallenbouw was de vof X aangewezen op de C-bank te Z.
Na gereedkomen van bedrijfsoverzicht d.d. 27 april 1978, dienende de solvabiliteit aan te tonen, werd dat geen succes en werd de aanvrage van een hypotheek ter grootte van f 700.000 - bedrijfscrediet van ca f 150.000 afgewezen. Gezien geen vergunning was verleend na deze mededeling werden alle middelen alsnog geprobeerd elders een lening van de hiervoor genoemde bedrag onder te brengen, hetwelk nergens tot effectieve resultaten deed leiden.
Het verkrijgen van de hypotheek tot stichting der stallen werd eerst urgent toen de vergunning werd verleend tot stichting van de stallen.
Eerst toen kwam C-bank met voorstel de semi-bungalow behorende in privé aan X mede in de onderzetting van hypothecair-crediet te betrekken. Het betrof dan:
"het woonhuis met tuin, garage en erf staande en gelegen aan de a-weg te Z, kadastraal bekend ...''.
Dit woonhuis was geen eigendom van de vennootschap maar behoorde aan X, gehuwd met X-Y (in algehele gemeenschap gehuwd met X).
De toestemming van mevrouw X-Y werd niet gegeven, zodat de ontbindende voorwaarde in werking trad dat financiering niet mogelijk was van het plan. Na deze verwikkelingen en na ampele bemoeiingen vanwege het bankbestuur C te Z werd eerst haar toestemming toch verleend per 31 oktober des middags te 14.00 uur ten kantore van notaris G te P.
Dezerzijds wordt dan het standpunt ingenomen dat alle voordien gegeven opdrachten door A aan B BV de stallen te bouwen niet rechtsgeldig zijn verstrekt, de bindende opdracht kon eerst gegeven worden na verlijden der hypotheekakte ten kantore notaris G. Dat was 31 oktober vanaf 14.00 uur des namiddags.'
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.