Home

Hoge Raad, 17-10-1990, ZC4422, 26762

Hoge Raad, 17-10-1990, ZC4422, 26762

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 oktober 1990
Datum publicatie
8 april 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:1990:ZC4422
Zaaknummer
26762
Relevante informatie
3.8 IB, 15ai VPB, 3 KSB

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 april 1989 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1984 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting. 

1. Aanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is voor het jaar 1984 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f y, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft als tussen partijen vaststaande aangemerkt:

'Belanghebbende exploiteert voor eigen rekening en risico een tweetal restaurants in Z. In mei 1982 kocht belanghebbende het pand a-laan 1 te Z met inbegrip van de daarin aanwezige roerende goederen ter waarde van f 25.000 voor een prijs van f 285.000.

De totale aanschaffingskosten van het pand en de bijbehorende roerende goederen, inclusief kosten en zakelijke lasten bedroegen f 307.401,88.

Belanghebbende heeft voormeld pand - met uitzondering van het ten tijde van de koop verhuurde gedeelte dat eerst in augustus 1983 vrijkwam - aangewend voor de huisvesting van de in B-land aangetrokken, in zijn restaurants werkzame uit B-land afkomstige werknemers. Vanaf juli 1982 tot en met medio 1984 hebben een achttal van deze werknemers afwisselend in dit pand gewoond.

Belanghebbende heeft het pand alsmede de gekochte inventaris tot zijn ondernemingsvermogen gerekend.

Ten laste van zijn resultaat over de jaren 1982 en 1983 heeft belanghebbende de volgende bedragen op de kostprijs van het pand en de inventaris afgeboekt respectievelijk afgeschreven:

Zie tijdschrift

Toen in het begin van 1984 een aantal werknemers ontslag nam en voor de nieuwe werknemers andere huisvestingsmogelijkheden ontstonden, besloot belanghebbende medio 1984 zelf in het pand te gaan wonen.

Vervolgens heeft belanghebbende het pand en de inventaris overgebracht naar zijn privé-vermogen. Op grond van een in zijn opdracht in juni 1984 uitgevoerde taxatie - het hiervan opgemaakte rapport behoort tot de gedingstukken - stelde belanghebbende in zijn aangifte de waarde van het pand per de overgangsdatum op f 200.000. De waarde van de inventaris stelde hij op nihil. De hoogte van het boekverlies dat bij de overgang naar het privé-vermogen is ontstaan berekent belanghebbende - uiteindelijk - op f 83.000.

Op verzoek van de Inspecteur heeft diens ambtgenoot met de registratie en successie het pand in 1987 doen taxeren naar de toestand per 1 juli 1984. Daarbij is aan het pand een waarde toegekend van f 262.500. Ook het van deze taxatie opgemaakte rapport behoort tot de gedingstukken.

Belanghebbende heeft in de jaren 1984 en 1985 niet gebruik gemaakt van de mogelijkheid van aftrek van kosten van groot onderhoud en van schilderwerk.

De op het jaar 1984 betrekking hebbende accountantskosten ten bedrage van f 29.000 rekende belanghebbende geheel tot zijn bedrijfslasten. Een gedeelte van deze kosten heeft betrekking op de verzorging van belanghebbendes aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1984. Een afzonderlijke declaratie van dit gedeelte van de accountantskosten is echter niet gemaakt'.

Het Hof heeft omtrent het geschil en de standpunten van partijen het volgende vermeld:

'In geschil is primair of het pand en de inventaris vanaf de datum van aankoop in 1982 tot belanghebbendes verplicht privé-vermogen dienen te worden gerekend.

Subsidiair is in geschil de waarde van pand en inventaris per 1 juli 1984.

Tevens is in geschil het bedrag van de accountantskosten dat betrekking heeft op het privé-gedeelte van belanghebbendes aangifte.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij pand en inventaris tot medio 1984 tot zijn ondernemingsvermogen mocht rekenen, dat hij bij de overbrenging daarvan naar privé een boekverlies van f 83.000 heeft geleden en dat het privé-gedeelte van de accountantskosten niet meer dan f 300 heeft bedragen. Hij berekent het belastbaar inkomen dienovereenkomstig op f z. De Inspecteur heeft deze standpunten bestreden en zijnerzijds betoogd primair dat pand en inventaris van de aanvang af tot belanghebbendes verplicht privé-vermogen hebben behoord, en subsidiair dat bij de overbrenging naar privé geen boekverlies is geleden maar een boekwinst is gemaakt en voorts dat het privé-gedeelte van de accountantskosten f 1.000 heeft bedragen, zodat de aanslag per saldo eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.

Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige gedingstukken.

Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.

Zij hebben aldaar aan hun in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen nog het volgende toegevoegd:

Belanghebbendes accountant:

Ik heb belanghebbendes aangifte destijds zelf verzorgd. Ik ben daarmee niet langer dan 1 uur bezig geweest. Het bedrag van de daarop betrekking hebbende kosten is niet meer dan f 300. Ik herinner mij niet grote onderhoudsrekeningen te hebben gezien met betrekking tot het pand in de periode dat belanghebbende het pand zelf bewoonde.

Belanghebbendes makelaar:

Ik blijf van mening dat mijn taxatie van 12 juni 1984 juist is. Het pand verkeerde in een erbarmelijke staat van onderhoud. Dat drukt nu eenmaal de opbrengst.

Er zijn in de buurt geen vergelijkbare panden te vinden.

De Inspecteur:

Met de slechte staat van onderhoud is bij onze taxatie eveneens rekening gehouden.

Ik persisteer bij het gestelde in het vertoogschrift en de conclusie van dupliek'.

Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:

'Vermogensetikettering.

6.1. Vaststaat dat belanghebbende na aankoop van het pand en de inventaris, deze zoveel mogelijk - slechts een klein gedeelte van het pand was nog enige tijd verhuurd - heeft aangewend voor de huisvesting van zijn in B-land aangetrokken uit B-land afkomstige werknemers.

Deze wijze van aanwending van het gekochte wekt het - niet door de Inspecteur weerlegde - vermoeden dat belanghebbende het pand en de inventaris heeft aangekocht niet, zoals de Inspecteur stelt, tot belegging van vermogen, maar voor zakelijke doeleinden. Dit vermoeden wordt nog versterkt door de omstandigheid dat blijkens de aangifte per 1 januari 1985 afgezien van het in zijn onderneming belegde vermogen, belanghebbende in privé een negatief vermogen had van f 90.453.

Zo het gekochte om deze reden al niet tot het verplichte ondernemingsvermogen dient te worden gerekend, stond het belanghebbende in ieder geval vrij om in 1982 het gekochte tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen en heeft hij met deze keuze de grenzen van de redelijkheid niet overschreden.

Evenzo stond het belanghebbende vrij om, nadat hij in 1984 had besloten het pand voor zelfbewoning te gaan gebruiken, het pand en de inventaris tot zijn privé-vermogen te rekenen. Vanaf dat moment bestonden immers geen zakelijke banden meer met belanghebbendes onderneming.

6.2. Het primaire standpunt van de Inspecteur moet derhalve worden verworpen.

Waarde per medio 1984.

a. Pand a-laan 1.

6.3. Beide partijen hebben het pand doen taxeren en van deze taxatie een taxatierapport overgelegd.

Belanghebbendes taxateur komt daarbij tot een 'vrijwillige onderhandse verkoopwaarde bij eigen gebruik' van f 200.000 en de taxateur van de Inspecteur tot een  'waarde in het economische verkeer' van f 262.500. Beide taxateurs gaan uit van de waarde in onbewoonde staat.

6.4. Zoals echter kan worden afgeleid uit het arrest van de Hoge Raad van 18 november 1959 (gepubliceerd in BNB 1960/4) dient voor de waardering van een pand, dat ten tijde van de overbrenging naar het privé-vermogen, reeds voor min of meer duurzame zelfbewoning door de eigenaar was bestemd, niet de waarde vrij van huur maar de waarde bewoond te worden aangehouden.

Deze laatste waarde is in dit geval naar 's Hofs oordeel - naar analogie van het bepaalde in artikel 42a, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 - in redelijkheid te stellen op 60% van de verkoopprijs welke zou kunnen worden verkregen indien de woning niet zou worden gebruikt.

6.5. Geplaatst voor de keuze tussen de beide taxaties, geeft het Hof de voorkeur aan de door de Inspecteur overgelegde taxatie.

Weliswaar is deze taxatie op een later tijdstip verricht dan die van belanghebbendes taxateur doch met de slechte staat van onderhoud waarin het pand medio 1984 verkeerde is rekening gehouden en de taxatie wordt ondersteund door de opbrengst van een tiental qua ligging, bouwjaar en ten dele ook grootte vergelijkbare panden. Ook overigens is het bedoelde taxatierapport goed gemotiveerd. Het door belanghebbende overgelegde rapport daarentegen bevat enkele onjuistheden met name waar het betreft de kadastrale aanduiding, straat en huisnummer, perceelsgrootte en de inhoud van het getaxeerde.

6.6. Anders dan de Inspecteur meent, dienen de overdrachtsbelasting en de kosten van de transportakte bij de waardebepaling buiten beschouwing te worden gelaten, daar het in het onderhavige geval niet gaat om de vraag wat het pand de koper daarvan zou kosten maar om de vraag wat het voor de verkoper zou opbrengen.

6.7. Op grond van het vorenoverwogene stelt het Hof de waarde van het pand per medio 1984 vast op 60% van f 262.500 ofwel f 157.500.

b. Inventaris.

6.8. Het Hof acht het aannemelijk dat de inventaris die bij de aankoop van het pand in 1982 in gebruikte staat verkeerde en toen voor f 25.000 werd aangekocht medio 1984 na tweejarig gebruik door de uit B-land afkomstige bewoners van het pand aanmerkelijk in waarde was gedaald.

Uitgaande van een resterende levensduur van vijf jaar (in 1982) stelt het Hof de waarde van de inventaris per medio 1984 in redelijkheid vast op f 15.000.

Accountantskosten.

6.9. De onderhavige kosten kunnen tot belanghebbendes ondernemingskosten worden gerekend voor zover zij betrekking hebben op de berekening van de in het inkomen te begrijpen winst.

Een splitsing van de kosten tussen die betrekking hebbende op de winstberekening en die betrekking hebbende op belanghebbendes overige inkomen is niet gemaakt.

Het Hof heeft echter geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door belanghebbendes accountant ter zitting gedane mededeling dat het bedrag van de aan de voor belanghebbende in privé verrichte werkzaamheden toe te rekenen kosten niet meer dan f 300 heeft bedragen.

Het Hof stelt het bedrag van de desbetreffende bijtelling dienovereenkomstig vast op f 300.

7. Slotsom.

7.1. Op grond van het vorenoverwogene en gelet op hetgeen overigens uit de stukken blijkt dient het belastbare inkomen van belanghebbende als volgt te worden berekend:

Zie tijdschrift

7.2. Belanghebbendes beroep strekkende tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f z is mitsdien geheel voor toewijzing vatbaar'.

Op die gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f z,-.

3. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financien heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Hij heeft het volgende middel van cassatie voorgesteld:

'Schending en of verkeerde toepassing van artikel 7 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, doordat het Hof ten onrechte althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, heeft beslist, dat als waarde in het economische verkeer van het naar het privé-vermogen onttrokken onroerende goed niet de waarde vrij van huur maar de waarde bewoond dient te worden aangehouden en voorts dat bij de waardebepaling de overdrachtsbelasting en de kosten van de transportakte buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Ter toelichting moge het volgende dienen.

Het Hof heeft in rechtsoverweging 6.4 onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 november 1959, BNB 1960/4, geoordeeld dat voor de waardering van een pand, dat ten tijde van de overbrenging naar het privé-vermogen, reeds voor min of meer duurzame zelfbewoning door de eigenaar was bestemd, niet de waarde vrij van huur maar de waarde bewoond dient te worden aangehouden.

De Hoge Raad oordeelde in het genoemde arrest evenwel dat, indien op het tijdstip, waarop een pand door de eigenaar uit zijn bedrijfsvermogen naar zijn privé-vermogen wordt overgebracht, de eigenaar dit pand zelf bewoont en niet voornemens is het eerlang te verlaten, zodat het pand voor min of meer duurzame zelfbewoning blijft bestemd, zulks een omstandigheid vormt, welke de geldswaarde (lees thans: de waarde in het economische verkeer) op het voormelde tijdstip kan beinvloeden en waarmede derhalve bij het bepalen van die waarde rekening dient te worden gehouden.

Het Hof heeft miskend dat de Hoge Raad de beslissing slechts heeft gegeven voor het geval de eigenaar het onroerende goed zelf bewoont en niet voornemens is het eerlang te verlaten. De bestemming voor min of meer duurzame zelfbewoning is geen zelfstandig criterium.

Voor zover het Hof van een andere zienswijze is uitgegaan geeft dit naar mijn mening blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Waar in het onderhavige geval van zelfbewoning ten tijde van de overbrenging van het onroerende goed naar het privé-vermogen geen sprake was, heeft het Hof dan ook niet kunnen en mogen beslissen dat de waarde bewoond dient te worden aangehouden. Voor zover het Hof overigens bij de (reeds om eerder gemelde reden onjuiste) waardebepaling de overdrachtsbelasting en de kosten van de transportakte buiten beschouwing heeft gelaten, acht ik zulks onjuist. Bij de waardebepaling van de onttrekking naar privé komt naar mijn mening, anders dan het Hof heeft geoordeeld, wel degelijk betekenis toe aan de bij eventuele aankoop door een derde op de aankoop vallende kosten, zoals daar zijn de overdrachtsbelasting en de kosten van de transportakte.

Deze zienswijze is duidelijk verwoord in Hof Arnhem 24 oktober 1984, nr. 1645/1978, BNB 1986/189, waarop de inspecteur zich naar mijn mening terecht heeft beroepen'.

4. Beoordeling van het middel

5. Beslissing