Home

Hoge Raad, 16-03-1994, ZC5627, 29672

Hoge Raad, 16-03-1994, ZC5627, 29672

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 maart 1994
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1994:ZC5627
Zaaknummer
29672
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 01-01-2026] art. 9, 11 SW, 7 SW (oud), 9 SW (oud)

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de erven X (hierna: belanghebbenden) te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 april 1993 betreffende de aan belanghebbenden opgelegde aanslagen in het recht van successie ter zake van hun verkrijging uit de nalatenschap van X, overleden te P op 3 april 1989.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbenden zijn ter zake van hun verkrijgingen uit voormelde nalatenschap aanslagen in het recht van successie opgelegd ten bedrage van in totaal f 492.511, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd. Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Op 3 april 1989 is overleden X (hierna: erflater). Erflater was op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren. De akte houdende de huwelijkse voorwaarden luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

Artikel 1

Tussen de echtgenoten zal generlei vermogensrechtelijke gemeenschap bestaan.

Artikel 5

Op de tijdstippen als bedoeld in artikel 6 eerste alinea kan ieder der echtgenoten de deling van beider eventuele vermogensvermeerdering vorderen, in dier voege, dat de ene echtgenoot verplicht zal zijn uit zijn vermogen zoveel aan de andere echtgenoot uit te keren dat uiteindelijk beider vermogens met een gelijk bedrag is vermeerderd.

Artikel 6

Tenminste eenmaal per jaar en voorts binnen drie maanden na het eindigen van het deelgenootschap, zullen de echtgenoten van elkander kunnen vorderen een afzonderlijke beschrijving, van ieders vermogen, teneinde tot vaststelling van de omvang der vermogensvermeerdering of -vermindering te geraken.

(...).

Het in de artikelen 4 tot en met 10 bepaalde zal na het overlijden van een der echtgenoten of van beiden, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de erfgenamen van toepassing zijn.

De vermogensvermeerdering van erflater als bedoeld in artikel 5 van de akte bedroeg ten sterfdage f 1.533.475. Na het overlijden van erflater heeft met toepassing van het in de akte van huwelijkse voorwaarden bepaalde ten gunste van de echtgenote verrekening van deze vermogensvermeerdering plaatsgevonden. Belanghebbenden hebben in hun aangifte voor het recht van successie de helft van deze vermogensvermeerdering, zijnde f 766.737, op het vermogen van de erflater in mindering gebracht. De Inspecteur heeft zich bij het vaststellen van de aanslag op het standpunt gesteld dat hetgeen de echtgenote toekwam op grond van het in de akte van huwelijkse voorwaarden neergelegde verrekeningsbeding inzake de vermogensvermeerdering van erflater, voor haar een met successierecht belaste verkrijging in de zin van artikel 9 van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) vormt.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het in voormeld artikel 5 neergelegde verrekeningsbeding een recht tot vordering van verrekening van een eventuele vermogensvermeerdering behelst.

3.3. Dit oordeel berust op de aan het Hof voorbehouden uitlegging van de huwelijkse voorwaarden. Voor zover in de klachten een andere uitlegging wordt bepleit falen zij derhalve.

3.4. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat met betrekking tot het door de echtgenote op grond van het onderhavige verrekeningsbeding genoten voordeel sprake is van een verkrijging in de zin van artikel 9 van de Wet.

3.5. Dit oordeel wordt in het middel terecht bestreden. Blijkens de artikelen 5 en 6 van de huwelijkse voorwaarden is de verkrijging van de uitkering wegens vermogensvermeerdering als bedoeld in artikel 5 immers niet afhankelijk van 'een voorwaarde van overleving' als bedoeld in artikel 9 van de Wet, nu die uitkering ook tijdens het bestaan van het huwelijk en ook bij beëindiging daarvan anders dan door overlijden kon worden gevorderd.

3.6. De uitspraak van het Hof kan derhalve niet in stand blijven.

4. Na cassatie

5. Proceskosten

6. Beslissing