Home

Hoge Raad, 08-12-2000, AA8898, C99/075HR

Hoge Raad, 08-12-2000, AA8898, C99/075HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 december 2000
Datum publicatie
14 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA8898
Formele relaties
Zaaknummer
C99/075HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 285

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

8 december 2000

Eerste Kamer

Nr. C99/075HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

SCOB B.V., voorheen genaamd Best Oil B.V., gevestigd te Deventer,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. M.E. Gelpke,

t e g e n

1. BP NOORD-OOST NEDERLAND B.V., voorheen genaamd Ocon B.V., gevestigd te Groningen,

2. DE GEMEENTE APELDOORN, gevestigd te Apeldoorn,

VERWEERSTERS in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerster in cassatie sub 2 - verder te noemen: de gemeente - heeft bij exploit van 13 april 1993 naast [betrokkene A] en [betrokkene B], alsmede de Verkeersschool [..] B.V., wonende resp. gevestigd te [vestigingsplaats], ook verweerster in cassatie sub 1 - verder te noemen: BP - en eiseres tot cassatie - verder te noemen: Scob - gedagvaard voor de Rechtbank te Zutphen en gevorderd alle gedaagden hoofdelijk dan wel ieder voor zich te veroordelen de schade als in de dagvaarding omschreven te betalen, nader op te maken bij staat, met de wettelijke rente.

BP heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van Scob genomen.

Na referte zijdens de gemeente en Scob heeft de Rechtbank bij incidenteel vonnis van 19 mei 1994 BP toegestaan Scob in vrijwaring op te roepen.

[Betrokkene A] en [betrokkene B], de Verkeersschool [..] B.V., Scob en BP hebben in de hoofdzaak de vordering bestreden.

BP heeft in de vrijwaringszaak bij exploit van 31 mei 1994 Scob in vrijwaring opgeroepen en gevorderd Scob te veroordelen om aan BP al datgene te betalen waartoe BP als gedaagde in de hoofdzaak ten behoeve van de gemeente mocht worden veroordeeld.

Scob heeft de vordering van BP in de vrijwaringszaak bestreden.

De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 juni 1997 in de hoofdzaak de vordering van de gemeente tegen [betrokkene A], [betrokkene B], BP en Scob toegewezen en in de vrijwaring Scob veroordeeld tot betaling van al datgene waartoe BP als gedaagde in de hoofdzaak ten behoeve van de gemeente is veroordeeld.

Tegen dit vonnis in de hoofdzaak heeft BP hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem (rolnr. 97/894).

Bij incidentele conclusie heeft Scob gevorderd in de appelprocedure tussen BP en de gemeente te worden toegelaten als tussenkomende partij, subsidiair als gevoegde partij aan de zijde van de gemeente.

Bij incidenteel arrest van 1 december 1998 heeft het Hof de vordering tot tussenkomst, subsidiair voeging, afgewezen.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het incidenteel arrest van het Hof heeft Scob beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen BP en de gemeente is verstek verleend.

Scob heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 juni 1997 [betrokkene A], [betrokkene B], BP en Scob hoofdelijk veroordeeld de schade ten gevolge van de ten processe bedoelde bodemverontreiniging aan de gemeente te vergoeden, nader op te maken bij staat.

Scob heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

BP heeft eveneens tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Scob heeft bij incidentele conclusie gevorderd in de appelprocedure tussen BP en de gemeente te worden toegelaten als tussenkomende partij, subsidiair als gevoegde partij aan de zijde van de gemeente.

Het Hof heeft bij zijn thans in cassatie bestreden arrest van 1 december 1998 deze incidentele vorderingen van Scob afgewezen.

3.2 Het Hof heeft in rov. 2.3 vastgesteld dat Scob aan haar vorderingen het volgende ten grondslag heeft gelegd: in het geval dat de toewijzing van de vordering van de gemeente tegen Scob in hoger beroep geheel of gedeeltelijk in stand blijft, heeft Scob belang bij (de instandhouding van) de hoofdelijke veroordeling van BP, zulks ten behoeve van de mogelijkheid van regres harerzijds in verband met de bijdrageplicht van BP volgens art. 6:10 BW.

3.3 Het middel is gericht tegen rov. 2.4, waarin het Hof heeft geoordeeld, kort samengevat, dat deze grondslag de vorderingen niet kan dragen en dat afwijzing, anders dan Scob stelt, niet zal leiden tot benadeling of verlies van haar regresrecht.

3.4 Het middel klaagt in de eerste plaats dat onbegrijpelijk is de overweging dat Scob met de onderhavige vorderingen in wezen aan de orde wil stellen in welke verhouding Scob en BP moeten bijdragen in de vergoeding van de schade van de gemeente, evenals de overweging dat de onderlinge draagplicht tussen Scob en BP ook aan de orde komt in de door BP jegens Scob aanhangig gemaakte, thans in hoger beroep aanhangige vrijwaringsprocedure.

De klacht is gegrond, daar deze overwegingen onbegrijpelijk zijn in het licht van de door het Hof in rov. 2.3 vermelde grondslag van de vorderingen van Scob, waarin Scob heeft aangevoerd dat zij in geval van handhaving door de appelrechter van haar veroordeling jegens de gemeente belang heeft bij instandhouding van de hoof-delijke veroordeling van BP jegens de gemeente, opdat de mogelijkheid voor Scob om haar regresrecht tegen BP uit te oefenen niet wordt aangetast of verloren gaat, maar behouden blijft. Daarin kan niet worden gelezen dat Scob in deze procedure de onderlinge draagplicht tussen Scob en BP aan de orde wil stellen.

3.5 Het middel klaagt in de tweede plaats dat 's Hofs oordeel, dat afwijzing van de incidentele vorderingen inhoudelijk niet van invloed is op de positie van Scob in haar verhouding tot BP, onbegrijpelijk is.

Ook deze klacht is gegrond. Anders dan het Hof heeft geoordeeld, kan afwijzing van de incidentele vorderingen van invloed zijn op de positie van Scob in haar verhouding tot BP. Indien de vordering van de gemeente tegen BP in hoger beroep zou worden afgewezen, maar de veroordeling van Scob jegens de gemeente in hoger beroep zou worden gehandhaafd, zou Scob door de afwijzing van de vordering tegen BP nadeel kunnen ondervinden bij de uitoefening van haar regresrecht tegen BP, indien en voor zover dit regresrecht haar dan nog zou toekomen. Met het oog op het behoud van de mogelijkheid van regres op BP heeft Scob belang bij instandhouding in hoger beroep van de hoofdelijke veroordeling van BP jegens de gemeente, hetgeen meebrengt dat Scob een belang als bedoeld in art. 285 Rv. heeft om in het tussen BP en de gemeente in hoger beroep aanhangige geding hetzij tussen te komen, hetzij zich te voegen aan de zijde van de gemeente.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 december 1998;

verwijst de zaak naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt BP en de gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Scob begroot op ƒ 745,20 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 8 december 2000.