Hoge Raad, 15-05-2009, BD5477, 07/13148
Hoge Raad, 15-05-2009, BD5477, 07/13148
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 mei 2009
- Datum publicatie
- 15 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BD5477
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BD5477
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2007:BB5160, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 07/13148
Inhoudsindicatie
Art. 229, lid 1, letter a, Gemeentewet (tekst 2006). Verordening rioolrecht 2006 gemeente Nijmegen. Alle kosten verhaald op eigenaren naar maatstaf WOZ-waarde.
Uitspraak
nr. 07/13148
15 mei 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 december 2007, nr. 07/00231, betreffende aanslagen in het rioolrecht.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2006 ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaken e-straat 1, f-straat 1, f-straat 2a en f-straat 2b te Z (hierna: de onroerende zaken) vier op twee aanslagbiljetten verenigde aanslagen in het rioolrecht van de gemeente Nijmegen opgelegd. De aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van het Hoofd Afdeling Publiekszaken van de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar) gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep bij uitspraak van 16 april 2007, nr. AWB 06/4493, gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de aanslagen vernietigd.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft het principale beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Rechtbank voor verdere behandeling en beslissing van de zaak. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 4 juni 2008 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende en het College hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Krachtens haar Verordening Rioolrecht 2006 (hierna: de Verordening) heeft de gemeente Nijmegen in 2006 rioolrecht geheven. De Verordening luidt, voor zover van belang:
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam "rioolrecht" wordt een recht geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering (...)"
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het eigendom.
2. Ingeval het eigendom een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt.
(...)
Artikel 5 Tarief
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt voor elke volle € 2500 van de heffingsmaatstaf € 2,15;
2. Het recht per eigendom bedraagt per belastingjaar niet meer dan € 2580.
3.1.2. Belanghebbende was bij het begin van het jaar 2006 genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaken. De onroerende zaken zijn direct of indirect aangesloten op de gemeentelijke riolering. Belanghebbende heeft op grond daarvan over het jaar 2006 vier aanslagen in het rioolrecht ontvangen.
3.2. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Verordening onverbindend is. Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank de Verordening ten onrechte onverbindend heeft verklaard. Hiertegen richten zich de middelen.
3.3.1. Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, kunnen gemeenten op grond van artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en blz. 77-78).
3.3.2. Naar middel 4 erkent, staat het een gemeente vrij om alleen de zakelijk gerechtigden - en dus niet de gebruikers - als belastingplichtigen in de heffing van rioolrecht te betrekken. Het middel betoogt echter dat de gemeente in een dergelijk geval geen hoger bedrag aan kosten mag verhalen dan redelijkerwijs aan de belastingplichtige eigenaren kan worden toegerekend. Dit betoog faalt. Ingeval een gemeente, zoals in het onderhavige geval, één rioolgebruiksretributie heft, mag zij alle aan de aanleg, het onderhoud en het gebruik van het riool verbonden kosten verhalen op de in de verordening aangewezen categorie van belastingplichtigen. Dat tarieven van een gebruiksretributie zich zouden moeten richten naar het gebruik dat wordt gemaakt van gemeentebezittingen en dat het karakter van de retributie uitsluitend een differentiatie in het tarief zou toelaten naar de grootte van het voordeel, gelegen in de vergroting van de gebruiksmogelijkheden, vindt geen steun in de tekst van de wet en is in strijd met de bedoeling van de wetgever (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 77).
3.3.3. Ook hoeft de toegepaste heffingsmaatstaf bij een gebruiksretributie als de onderhavige niet gerelateerd te zijn aan de hoeveelheid afvalwater die vanuit de eigendommen wordt geloosd of aan de omvang van de daardoor in individuele gevallen opgeroepen kosten. Zoals uit het onder 3.3.1 overwogene volgt, verplicht de Gemeentewet daar niet toe.
Bij de parlementaire behandeling is voorts opgemerkt dat de WOZ-waarde in een geval als het onderhavige een geoorloofde heffingsmaatstaf vormt (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 66).
3.4. Krachtens de Verordening wordt rioolrecht geheven van alle eigendommen die direct of indirect op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten. Daarbij worden, anders dan het geval was in de arresten van de Hoge Raad van 10 december 2004, nrs. 36776 en 36804, BNB 2005/102 en 103, alle belastingplichtigen daadwerkelijk in de heffing van rioolrecht betrokken.
3.5. Van schending van het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen rechtsbeginsel is naar volgt uit het hiervoor overwogene evenmin sprake. Zulks wordt niet anders door de omstandigheid dat de tarieven in de Verordening zodanig zijn vastgesteld dat zij - binnen de in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet gestelde grenzen - kostendekkend zijn.
3.6. De middelen 1, 2 en 4 falen derhalve.
3.7. Middel 3 verwijt het Hof niet naar de feitelijke situatie te hebben gekeken. Dit middel faalt eveneens. Het Hof heeft die feitelijke situatie kennelijk buiten beschouwing gelaten in verband met onderdeel 1.6, slotzin, van zijn uitspraak. De beoordeling van de feitelijke situatie zal nog onderwerp zijn van de voortgezette behandeling van de zaak door de Rechtbank te Arnhem.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2009.