Parket bij de Hoge Raad, 12-11-2002, AE2129, 00694/01 E
Parket bij de Hoge Raad, 12-11-2002, AE2129, 00694/01 E
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 november 2002
- Datum publicatie
- 12 november 2002
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2002:AE2129
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE2129
- Zaaknummer
- 00694/01 E
Inhoudsindicatie
-
Conclusie
Nr. 00694/01/E
Mr Machielse
Zitting 16 april 2002
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 13 april 2000 voor - kort gezegd - feitelijk leiding geven aan milieudelicten en aan de misdrijven van art.158 en art. 173b Sr veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 210 uren, tot een gevangenisstraf van vijf maanden voorwaardelijk en tot een geldboete van vijfentwintigduizend gulden.
2. Mr E.A.C. Sandberg, advocaat te 's-Gravenhage, heeft op 21 april 2000 casastie ingesteld. Mr C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden houdende veertien middelen van cassatie.(1)
De eerste 11 middelen zijn dezelfde als voorgesteld in de verwante zaak nr. 00506/01/E ([A]) waarin ik ook vandaag concludeer. Ik ben zo vrij voor de bespreking van die middelen te verwijzen naar mijn conclusie in de verwante zaak, die aan deze conclusie is aangehecht.
3.1. Het dertiende middel klaagt dat het bewijs van het opdracht geven aan de feiten 1 primair, 2 primair, 3, 4 en 5 niet aan de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is te ontlenen. Meer bepaald zou niet kunnen blijken dat verdachte ten aanzien van het specifieke feit, althans van soortgelijke feiten opdracht heeft gegeven.
3.2. Ik wijs er op dat het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte telkens opdracht en/of feitelijk leiding heeft gegeven. De rechter hoeft niet te kiezen uit "opdracht geven" of "feitelijk leiding geven" aangezien zodanige keuze voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde van geen belang is. Opdracht geven en daarbij feitelijk leiding geven leveren niet twee feiten op.(2) Dat betekent dat indien voldaan is aan de eisen die de rechtspraak aan 'feitelijk leidinggeven' stelt het middel tevergeefs is voorgesteld. En aan die eisen is volgens mij voldaan. Van feitelijk leiding geven kan immers onder omstandigheden sprake zijn indien verdachte -hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden- maatregelen ter voorkoming van de verboden gedraging achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Die bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans kan zich voordoen indien hetgeen verdachte bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedragingen.(3) Alleen al uit bewijsmiddel 1 heeft het hof het feitelijk leiding geven kunnen afleiden. Verdachte bepaalde het algemene beleid en uit zijn eigen verklaring als bewijsmiddel 1 opgenomen is af te leiden dat hij van mening was dat het voortbestaan van het bedrijf (soms) dwong tot het overtreden van vergunningsvoorwaarden.
Het middel faalt.
4. Het veertiende middel klaagt dat het hof ten onrechte het onder 3 bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als opdracht en/of fetelijk leiding geven nu juist dat onderdeel niet is beverklaard.
De steller van het middel heeft gelijk in de opmerking dat bewezenverklaring en kwalificatie niet op elkaar zijn afgestemd, maar dat hoeft niet tot cassatie te leiden nu wel duidelijk is dat er sprake is van een kennelijke vergissing in de bewezenverklaring die door verbeterde lezing kan worden hersteld. Aldus komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen, zodat het tevergeefs is voorgesteld.
5.1. Het vijftiende middel klaagt over de bewezenverklaring van het feitelijk leiding geven aan de feiten 4 en 5. Feitelijk leiding geven zou verlangen dat verdachte minstens voorwaardelijk opzet op de bewezenverklaarde gedraging zou hebben gehad en dat zou niet het geval zijn.
5.2. Het middel geeft blijk van een verkeerde uitleg van het feitelijk leiding geven. Ik verwijs naar mijn opmerkingen hiervoor. Degene die bewust overtredingen van vergunningsvoorwaarden laat geschieden in het bedrijf waar hij de leiding heeft, aanvaardt daarmee de aanmerkelijke kans dat het veiligheidsklimaat binnen de inrichting naar een gevaarlijk niveau zakt en dat er door ernstige onvoorzichtigheden binnen het bedrijf brand zal ontstaan. De vergunningsvoorwaarden zijn er immers voor bestemd dat risico uit te sluiten dan wel zoveel mogelijk te verkleinen. Door vergunningsvoorwaarden te veronachtzamen moet verdachte hebben begrepen dat het risico van calamiteiten wel eens kon verergeren.
Het middel faalt.
6. Het eerste en vierde middel acht ik gegrond. Gegrondbevinding van het vierde middel moet leiden tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover inhoudende de beslissingen omtrent het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. Het hof waarnaar de zaak na cassatie verwezen zal worden dient zich opnieuw te buigen over de straftoemeting, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch enkel voor zover het de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de straftoemeting betreft en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Het vijfde middel is niet meer in de schriftuur opgenomen. De nummering in de schriftuur springt van middel IV op middel VI.
2 HR 8 december 1987, NJB 1988,96.
3 HR NJ 1987,321; HR NJ 1988,45; HR NJ 1994,53.