Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-10-2014, ECLI:NL:PHR:2014:1825, 13/04831

Parket bij de Hoge Raad, 10-10-2014, ECLI:NL:PHR:2014:1825, 13/04831

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 oktober 2014
Datum publicatie
10 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:1825
Formele relaties
Zaaknummer
13/04831

Inhoudsindicatie

Onteigening vermogensbestanddelen en effecten SNS Reaal en SNS Bank. Verzoek tot vaststelling schadeloosstelling, art. 6:8-10 Wft. Recht op volledige vergoeding van de schade, werkelijke waarde onteigende vermogensbestanddeel of effect.

Formele rechtskracht onteigeningsbesluit. Betekenis overwegingen ABRvS in uitspraak over rechtmatigheid onteigeningsbesluit voor vaststelling schadeloosstelling; duaal stelsel Wft.

Motiveringseisen voor aanbod schadeloosstelling minister? Zelfstandig oordeel Ondernemingskamer

Maatstaf waardebepaling onteigende vermogensbestanddelen en effecten, art. 6:9 lid 1 Wft. Peilmoment; te verwachten toekomstperspectief; prijs die zou zijn overeengekomen tussen redelijk handelde partijen (‘meest biedende gegadigde’?). Strekking art. 6:8 en 6:9 Wft. Al dan niet in aanmerking te nemen omstandigheden: hoedanigheid van systeemrelevante financiële instelling, dwangpositie Minister; SREP-besluit van DNB; relatieve betekenis beurskoers; waardeverhogend effect verleende staatssteun (art. 6:9 lid 2 Wft).

Achterstelling van onteigende vorderingen. Betekenis oordeel ABRvS over achterstelling. Doorwerking 403-verklaring SNS Reaal op waarde achtergestelde vorderingen. Zijn crediteuren van achtergestelde vorderingen op SNS Bank bij aanspraak op grond van 403-verklaring SNS Reaal ook als achtergesteld te beschouwen ten opzichte van de concurrente crediteuren van SNS Reaal? Uitleg 403-verklaring naar objectieve maatstaven. Verplichtingen SNS Reaal uit hoofde van 403-verklaring; beginsel van gelijkheid van crediteuren (art. 3:277 lid 1 BW). Uitleg overeenkomst van achterstelling tussen crediteuren en SNS Bank (art. 3:277 lid 2 BW), invloed op verhaalspositie crediteuren ten opzichte van derde (SNS Reaal). Aard achterstellingsbeding. Invloed van (uit voldoening van andere 403-vorderingen voortvloeiende) regresvorderingen van SNS Reaal op SNS Bank; art. 6:11 BW.

Deskundigenbericht, aan deskundige te verstrekken informatie, medewerkingsplicht partijen, art. 198 lid 3 Rv (HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5626 en BB3676, NJ 2010/542 en 543). Kosten van door belanghebbenden ingeschakelde deskundigen: geen schade in de zin van art. 6:8 lid 1 Wft, maar kosten van het geding in de zin van art. 6:11 lid 4 Wft; redelijkheidstoets, rechtspraak art. 50 lid 4 Ow. Verzuim OK om te beslissen met betrekking tot bepaalde obligaties.

Conclusie

13/04831 Mr. L. Timmerman

Zitting 10 oktober 2014

Conclusie inzake:

de Minister van Financiën

verzoeker in principaal cassatieberoep, verweerder in de incidentele cassatieberoepen en in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep

tegen

1.1 de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VERENIGING VEB NCVB,

1.2 [belanghebbende 1],

1.3 [belanghebbende 2],

2 de stichting STICHTING BEHEER SNS REAAL,

3.1 de naamloze vennootschap BNP PARIBAS FUND III N.V.,

3.2 de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg BNP PARIBAS L1,

4.1 de maatschap MAATSCHAP CONVERTENTIE,

4.2 [belanghebbende 3],

4.3 [belanghebbende 4],

4.4 [belanghebbende 5],

4.5 [belanghebbende 6],

4.6 [belanghebbende 7],

4.7 [belanghebbende 8],

4.8 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JURIS HOLDING B.V.,

4.9 [belanghebbende 9],

4.10 [belanghebbende 10],

4.11 [belanghebbende 11],

4.12 [belanghebbende 12],

5 de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,

6.1 de rechtspersoon naar het recht van Frankrijk AVIVA VIE S.A.,

6.2 de rechtspersoon naar het recht van Frankrijk AVIVA EPARGNE RETRAITE S.A.,

6.3 de rechtspersoon naar het recht van Frankrijk ANTARIUS S.A.,

6.4 de rechtspersoon naar het recht van Frankrijk AVIVA INVESTORS FRANCE S.A.,

6.5 de naamloze vennootschap HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,

6.6 de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden GOLDEN BABYLON LTD,

6.7 de rechtspersoon naar het recht van de Marshalleilanden FAIRVEST HOLDING LTD,

6.8 de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden KOCHAB TRADING LTD,

6.9 de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden SILVERTOWN TRADING LTD,

6.10 de stichting STICHTING OBLIGATIEHOUDERS SNS,

7.1 de rechtspersoon naar het recht van de Kaaimaneilanden BRIGADE DISTRESSED VALUE MASTER FUND LTD,

7.2 de vennootschap naar het recht van de Kaaimaneilanden BRIGADE LEVERAGED CAPITAL STRUCTURES FUND LTD,

7.3 de vennootschap naar het recht van de Kaaimaneilanden BRIGADE CREDIT FUND I LTD,

7.4 de vennootschap naar het recht van Ierland BURLINGTON LOAN MANAGEMENT LIMITED,

8.1 de rechtspersoon naar het recht van Italië ALPHA VALUE MANAGEMENT ITALY LTD.,

8.2 DE 282 NATUURLIJKE PERSONEN EN 7 RECHTSPERSONEN GENOEMD IN PRODUCTIE 1 BIJ HET BIJ DE ONDERNEMINGSKAMER INGEDIENDE VERWEERSCHRIFT VAN BELANGHEBBENDE SUB 8.1,

9.1 de rechtspersoon naar het recht van Italië UNIPOL ASSICURAZIONI S.P.A.,

9.2 de rechtspersoon naar het recht van Italië UNIPOL GRUPO FINANZIARIO S.P.A.,

9.3 de rechtspersoon naar het recht van Italië ARCA VITA S.P.A.,

9.4 de rechtspersoon naar het recht van Italië FONDIARIA SA.I S.P.A.,

9.5 de rechtspersoon naar het recht van Italië MILANO ASSICURAZIONI S.P.A.,

10 de rechtspersoon naar het recht van België INTÉGRALE GEMEENSCHAPPELIJKE VERZEKERINGSKAS,

11.1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TURFMIJ B.V.,

11.2 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CASTRIFON B.V.,

11.3 DE 44 (RECHTS)PERSONEN GENOEMD IN BIJLAGE 1 BIJ HET BIJ DE ONDERNEMINGSKAMER INGEDIENDE VERWEERSCHRIFT VAN BELANGHEBBENDEN SUB 11.1 EN 11.2,

12 de rechtspersoon naar het recht van Ierland ANDALUSIAN GLOBAL LIMITED,

13.1 de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg CCP CREDIT ACQUISITION HOLDINGS LUXCO SARL,

13.2 de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg CSCP II ACQUISITION LUXCO SARL,

14.1 de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid BELEGGINGSCLUB ‘T STOCKPAERT,

14.2 de stichting STICHTING VALUE PARTNERS FAMILY OFFICE,

14.3 de naamloze vennootschap [belanghebbende 13],

14.4 [belanghebbende 14],

15 de naamloze vennootschap [belanghebbende 15],

16.1 de rechtspersoon naar het recht van Italië UBI PRAMERICA SGR S.P.A.,

16.2 de rechtspersoon naar het recht van Italië INTESA SANPAOLO VITA S.P.A.,

17.1 de stichting STICHTING COMPENSATIE SNS PARTICIPATIE CERTIFICATEN,

17.2 [belanghebbende 16],

17.3 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende 17],

17.4 [belanghebbende 18],

17.5 [belanghebbende 19],

17.6 [belanghebbende 20],

17.7 [belanghebbende 21],

17.8 [belanghebbende 22],

17.9 [belanghebbende 23],

17.10 [belanghebbende 24],

18 [belanghebbende 25],

19 [belanghebbende 26],

20 [belanghebbende 27],

21.1 de stichting STICHTING MELDPUNT COLLECTIEF ONRECHT,

21.2 DE 48 PERSONEN GENOEMD IN BIJLAGE 1 BIJ HET BIJ DE ONDERNEMINGSKAMER INGEDIENDE VERWEERSCHRIFT VAN BELANGHEBBENDE SUB 21.1,

22 [belanghebbende 28],

23.1 [belanghebbende 29],

23.2 [belanghebbende 30],

24 [belanghebbende 31],

25 [belanghebbende 32],

26 [belanghebbende 33],

27 [belanghebbende 34],

28 [belanghebbende 35],

29 [belanghebbende 36],

30 [belanghebbende 37],

31 [belanghebbende 38],

32 [belanghebbende 39],

33 [belanghebbende 40],

34 [belanghebbende 41],

35 [belanghebbende 42]

belanghebbenden, verweerders in principaal cassatieberoep, en belanghebbenden sub 1, 3, 4, 5, 6.1 t/m 6.5, 7, 8, 10, 12, 13, 16 en 35 tevens als verzoekers in incidenteel cassatieberoep, en belanghebbenden sub 17 tevens als verzoekers in voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep

Partijen worden in deze conclusie, evenals in de bestreden beschikking van de Ondernemingskamer, als volgt aangeduid:

- verzoeker als de Minister;

- belanghebbenden sub 1, als VEB c.s.;

- belanghebbende sub 2, als Stichting Beheer;

- belanghebbenden sub 3, als BNP c.s.;

- belanghebbenden sub 4, als Maatschap Convertentie c.s.;

- belanghebbende sub 5, als FNV;

- belanghebbenden sub 6, als Aviva c.s.;

- belanghebbenden sub 7, als Brigade Fund c.s.;

- belanghebbenden sub 8, als Alpha Value c.s.;

- belanghebbenden sub 9, als Unipol c.s.;

- belanghebbende sub 10, als Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas;

- belanghebbenden sub 11, als Turfmij c.s.;

- belanghebbende sub 12, als Andalusian Global;

- belanghebbenden sub 13, als CCP c.s.;

- belanghebbenden sub 14, als ‘t Stockpaert c.s.;

- belanghebbende sub 15, als Hof Hoorneman Bankiers;

- belanghebbenden sub 16, als UBI Pramerica c.s.;

- belanghebbenden sub 17, als Stichting Compensatie c.s.;

- belanghebbende sub 18, als [belanghebbende 25];

- belanghebbende sub 19, als [belanghebbende 26];

- belanghebbende sub 20, als [belanghebbende 27];

- belanghebbenden sub 21, als Stichting Meldpunt c.s.;

- belanghebbende sub 22, als [belanghebbende 28];

- belanghebbenden sub 23, als [belanghebbende 29] c.s.;

- belanghebbende sub 24, als [belanghebbende 31]; en

- belanghebbende sub 25, als [belanghebbende 32].

Verder worden belanghebbenden sub 6.1 t/m 6.5 tezamen aangeduid als ‘Aviva Vie c.s.’, en wordt belanghebbende sub 35 aangeduid als ‘[belanghebbende 42]’.

1 Inleiding

1.1

Centraal in deze zaak staat de vaststelling van de schadeloosstelling die betaald dient te worden wegens de onteigening van effecten en vermogensbestanddelen van SNS Reaal en SNS Bank van 1 februari 2013. De Minister van Financiën heeft aan de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam verzocht om de schadeloosstelling vast te stellen op nihil (€ 0,-). Tegen dit verzoek is door verschillende belanghebbenden verweer gevoerd. De Ondernemingskamer heeft vervolgens op 11 juli 2013 een beschikking gewezen waarin zij onder andere beslist op welke wijze de hoogte van de schadeloosstelling vastgesteld dient te worden. Tegen deze beschikking is door verschillende partijen cassatieberoep ingesteld. Deze beroepen zijn het onderwerp van deze conclusie.

1.2

In het onderstaande geef ik eerst een overzicht van de vaststaande feiten en van het procesverloop (paragrafen 2 en 3). Daarna ga ik in op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de Minister (paragraaf 4). Ik vervolg met een korte bespreking van de Interventiewet en van de daarin vervatte regeling over vaststelling van de schadeloosstelling wegens onteigening (paragraaf 5). Aansluitend probeer ik te verduidelijken hoe de Ondernemingskamer in haar beschikking van 11 juli 2013 met de wettelijke maatstaf voor het bepalen van de hoogte van de schadeloosstelling is omgegaan (paragraaf 6). De afzonderlijke cassatieberoepen bespreek ik in paragrafen 7 t/m 14, en ik sluit af met een conclusie.

2. De feiten 1

SNS Reaal en de relevante groepsmaatschappijen

2.1

SNS Bank N.V. (hierna: SNS Bank) oefent het bankbedrijf uit. Reaal N.V. (hierna: Reaal) oefent het verzekeringsbedrijf uit. SNS Reaal N.V. (hierna: SNS Reaal) houdt alle aandelen in SNS Bank en in Reaal.

2.2

Tot 2006 was Stichting Beheer enig aandeelhouder van SNS Reaal. In 2006 heeft Stichting Beheer aandelen in SNS Reaal naar de beurs gebracht. De koers was toen € 16,50. Het resterende aandelenkapitaal in handen van Stichting Beheer was 65,5%. Als gevolg van emissies en verkoop is het aandelenbezit van Stichting Beheer in de loop der jaren verminderd tot 50,00000921%. Dit percentage bezat Stichting Beheer ook op 1 februari 2013 tot aan het tijdstip van de onteigening op die dag.

2.3

In verband met de acquisitie van Zwitserleven in 2008 heeft SNS Reaal zes aandelen B uitgegeven aan Stichting Beheer tegen een storting van € 600 miljoen. Ook deze aandelen waren nog in handen van Stichting Beheer ten tijde van de onteigening.

2.4

Op het tijdstip van de onteigening zag de groepsstructuur er, vereenvoudigd weergegeven, als volgt uit:

2.5

Op 8 april 1998 heeft SNS Reaal een verklaring afgelegd als bedoeld in art. 2:403 BW. Deze verklaring van SNS Reaal (hierna: de 403-verklaring) luidt als volgt (SNS bank Nederland N.V. is dezelfde rechtspersoon als SNS Bank):

“(…)

verklaart hierbij zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de uit de rechtshandelingen van de navolgende vennootschap, te weten:

SNS bank Nederland N.V., gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,

voortvloeiende schulden, in de zin van artikel 403, lid 1, Boek 2, Burgerlijk Wetboek, met ingang van 1 januari 1997.”

Het besluit van de Minister van 1 februari 2013 (het onteigeningsbesluit)

2.6

Op 1 februari 2013 heeft de Minister als volgt besloten:

“Artikel 1

1. De navolgende effecten, uitgegeven door of met medewerking van de naamloze vennootschap SNS REAAL N.V., onderscheidenlijk de naamloze vennootschap SNS Bank N.V., beide statutair gevestigd te Utrecht, worden ten name van de Staat der Nederlanden onteigend:

a. alle tweehonderd zevenentachtig miljoen zeshonderd negentien duizend achthonderd zevenenzestig (287.619.867) geplaatste aandelen van de klasse gewone aandelen in het kapitaal van SNS REAAL N.V., ISIN code [001];

b. alle zes (6) geplaatste aandelen van de klasse aandelen B in het kapitaal van SNS REAAL N.V.;

c. alle overige geplaatste aandelen in het kapitaal van SNS REAAL N.V.;

d. alle geplaatste aandelen in het kapitaal van SNS Bank N.V. die worden gehouden door anderen dan SNS REAAL N.V. of haar groepsmaatschappijen;

e. alle vier miljoen driehonderd vijftig duizend (4.350.000) Stichting Beheer SNS REAAL Core Tier 1 capital securities uitgegeven door SNS REAAL N.V.;

f. alle door SNS REAAL N.V. uitgegeven achtergestelde obligaties van de volgende series:

1°. EUR 350 million 6.258% Fixed/Floating Rate Hybrid Capital Securities uitgegeven onder SNS REAAL N.V.’s EUR 2,000,000,000 Debt Issuance Programme d.d. 13 juli 2007, ISIN code [002];

2°. USD 100 million 8.45% Fixed Rate Subordinated Notes due August 2018, uitgegeven onder SNS Reaal N.V.’s EUR 2,000,000,000 Debt Issuance Programme d.d. 18 augustus 2008, ISIN code [003];

g. alle door SNS Bank N.V. uitgegeven achtergestelde obligaties van de volgende series:

1°. EUR 320 million 11.25% Resettable Tier 1 Notes uitgegeven op 27 november 2009 onder de Debt Issuance Programme van SNS Bank N.V. / SNS REAAL N.V., ISIN code [004];

2°. EUR 200 million 5.75% Subordinated Fixed changing to Floating Rate Notes uitgegeven op 22 juli 2003 onder de euro 20,000,000,000 Debt Issuance Programme, ISIN code [005];

3°. EUR 500 million 6.25% Subordinated Notes uitgegeven op 26 oktober 2010 onder de Debt Issuance Programme van SNS Bank N.V. en SNS REAAL N.V., ISIN code [006];

4°. EUR 200 million 6.625% Subordinated Fixed Rate Notes due 14 May 2018, uitgegeven op 14 mei 2008 onder SNS Bank N.V.’s EUR 25,000,000,000 Debt Issuance Programme, ISIN code [007];

h. alle niet-beursgenoteerde achtergestelde obligaties, uitgegeven door SNS Bank N.V. onder de naam “SNS Participatie Certificaten 3”, met nominale waarde van EUR 100 per stuk, met rente van (thans) 5,16%, uitgegeven voor onbepaalde tijd en beschreven in het prospectus d.d. 1 mei 2003;

i. alle door of met medewerking van SNS REAAL N.V. of SNS Bank N.V. uitgegeven schuldinstrumenten die achterstellingsbepalingen bevatten die vergelijkbaar zijn met de achterstellingsbepalingen van de bovengenoemde series obligaties, of die op andere wijze bewerkstelligen dat de vorderingen van houders van deze instrumenten eerst voldaan kunnen worden indien en nadat de concurrente schuldeisers van de uitgevende instelling in kwestie zijn voldaan.

2. De navolgende vermogensbestanddelen van SNS REAAL N.V., onderscheidenlijk SNS Bank N.V., worden ten name van de Stichting Afwikkeling Onderhandse Schulden SNS REAAL, statutair gevestigd te Utrecht, onteigend:

a. de betalingsverplichtingen van SNS REAAL N.V. en SNS Bank N.V. onder de volgende leningen:

1°. de lening van SNS REAAL N.V. van EUR 20 miljoen d.d. 9 oktober 2000, aflopend op 23 juni 2020 tegen 7.13%, verstrekt door [betrokkene 1];

2°. de lening van SNS REAAL N.V. van EUR 10 miljoen d.d. 9 oktober 2000, aflopend op 23 juni 2020, tegen 7.10%, verstrekt door [betrokkene 1];

3°. de lening van SNS REAAL N.V. van NLG 400 miljoen d.d. 20 mei 1997, aflopend op 24 februari 2014, verstrekt door Stichting tot beheer van FNV aandelen Reaal Groep N.V.;

4°. de lening van SNS Bank N.V. van NLG 1 miljoen met looptijd van 23 februari 1999 tot 23 februari 2019, verstrekt door de Stichting Pensioenfonds Poseidon;

5°. de lening van SNS Bank N.V. van NLG 25 miljoen met looptijd van 27 december 1999 tot 27 december 2024, verstrekt door de Stichting Bewaarder OHRA Obligatie Fonds;

b. alle verplichtingen en aansprakelijkheden van SNS REAAL N.V. of SNS Bank N.V. jegens krachtens het eerste lid onteigende partijen of jegens voormalige houders van de krachtens dat lid onteigende effecten, voor zover die verplichtingen of aansprakelijkheden verband houden met het (voormalige) bezit van bedoelde effecten;

zodanig dat alle uit die vermogensbestanddelen voor SNS REAAL N.V. of SNS Bank N.V. voortvloeiende rechten en verplichtingen op het tijdstip van onteigening overgaan op de Stichting Afwikkeling Onderhandse Schulden SNS REAAL.

3. Personen die ten gevolge van de onteigening van de in het tweede lid bedoelde vermogensbestanddelen een vorderingsrecht jegens SNS REAAL N.V. of SNS Bank N.V. verliezen, worden voor de toepassing van hoofdstuk 6.3 van de Wet op het financieel toezicht aangemerkt als rechthebbenden in de zin van artikel 6:8, eerste lid, van die wet.

(…)

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2013, om 08.30 uur.

(…)”

De onteigende effecten en vermogensbestanddelen zullen in het vervolg (ook) aldus worden aangeduid (de cijfers en letters corresponderen met de cijfers en letters in artikel 1 van het onteigeningsbesluit):

1. Effecten, uitgegeven door of met medewerking van SNS Reaal, onderscheidenlijk SNS Bank onteigend ten name van de Staat:

a. gewone aandelen SNS Reaal;

b. aandelen B SNS Reaal;

c. overige aandelen SNS Reaal;

d. aandelen SNS Bank die worden gehouden door anderen dan SNS Reaal of haar groepsmaatschappijen;

e. Stichting Beheer SNS Reaal Core Tier 1 securities;

f. 1°. 6.258% achtergestelde obligaties SNS Reaal;

2°. 8.45% achtergestelde obligaties SNS Reaal;

g. 1°. 11.25% achtergestelde obligaties SNS Bank;

2°. 5.75% achtergestelde obligaties SNS Bank;

3°. 6.25% achtergestelde obligaties SNS Bank;

4°. 6.625% achtergestelde obligaties SNS Bank;

h. SNS Participatie Certificaten 3;

i. overige achtergestelde schuldinstrumenten.

2. Vermogensbestanddelen van SNS Reaal, onderscheidenlijk SNS Bank, onteigend ten name van de Stichting Afwikkeling Onderhandse Schulden SNS REAAL:

a. 1°. de [betrokkene 1] lening 2000-2020 (7.13%);

2°. de [betrokkene 1] lening 2000-2020 (7.10%);

3°. de FNV Stichting lening 1997-2014;

4°. de Poseidon lening 1999-2019;

5°. de Ohra Stichting lening 1999-2024;

b. aansprakelijkheden van SNS Reaal of SNS Bank jegens onteigende partijen c.s.

Chronologische weergave van de gang van zaken

2.7

SNS Reaal heeft in de zomer van 2006 Bouwfonds Property Finance B.V. overgenomen van ABN Amro N.V. De naam van de overgenomen vennootschap is gewijzigd in SNS Property Finance B.V. (hierna: SNS Property Finance).

2.8

SNS Reaal heeft in 2008 Zwitserleven overgenomen. Ter financiering daarvan heeft zij de hiervoor genoemde zes aandelen B uitgegeven aan Stichting Beheer tegenover een storting van € 600 miljoen.

2.9

In november 2008 – tijdens de kredietcrisis – hebben de Staat en Stichting Beheer het kapitaal van SNS Reaal versterkt door Core Tier 1 capital securities van SNS Reaal te kopen, de Staat voor € 750 miljoen en Stichting Beheer voor € 500 miljoen. In 2009 heeft SNS Reaal voor € 185 miljoen respectievelijk € 65 miljoen van deze securities teruggekocht, zodat thans nog € 565 miljoen respectievelijk € 435 miljoen resteert. Terugbetaling van het aan de Staat verschuldigde bedrag, verhoogd met een boeterente van 50%, ofwel in totaal € 848 miljoen, is voorzien voor het einde van 2013.

2.10

Als gevolg van de kredietcrisis in 2008 zijn bij SNS Bank problemen ontstaan. Deze problemen hebben zich vanaf 2009 verder verdiept.

2.11

Bij de periodieke beoordeling van de kapitalisatie van SNS Bank door middel van het zogenoemde Supervisory Review and Evaluation Process (hierna: SREP) eind 2010 heeft De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) geconcludeerd dat SNS Bank niet voldeed aan de eisen voor de kapitalisatie na een stressscenario.

2.12

In augustus 2011 heeft DNB aan SNS Reaal verzocht de mogelijkheden van balansverkorting te onderzoeken door verkoop van bedrijfsonderdelen of activa, bijvoorbeeld delen van de hypotheekportefeuille. DNB heeft op basis van de beoordeling door middel van SREP 2011 geconcludeerd dat SNS Reaal onvoldoende in staat was om zelf de benodigde versterking van haar financiële positie te realiseren.

2.13

Zoals blijkt uit de Najaarsnota 2011 van 29 november 2011, zien DNB en de Minister SNS Bank als systeemrelevante instelling. Een systeemrelevante instelling is een instelling, waarvan het faillissement onaanvaardbaar grote en onwenselijke gevolgen zou hebben voor de financiële stabiliteit in Nederland, voor de Nederlandse economie en voor de Nederlandse belastingbetaler.

2.14

Begin december 2011 hebben DNB en het ministerie van Financiën gezamenlijk een projectgroep ingesteld om de mogelijke toekomstscenario’s ten aanzien van de SNS Reaal groep te analyseren. Daarbij zijn onder meer de volgende scenario’s onderzocht:

- versterking van het kapitaal van SNS Reaal en SNS Bank door private partijen in combinatie met herstructurering van het vermogen van de vennootschappen,

- verkoop van SNS Bank, Reaal of van beide,

- faillissement van SNS Reaal of SNS Bank,

- overdracht van activa en passiva van, of aandelen in, SNS Bank op de voet van afdeling 3.5.4A Wft,

- onteigening op de voet van art. 6:2 Wft.

DNB heeft daartoe The Royal Bank of Scotland en het ministerie van Financiën heeft daartoe Morgan Stanley ter advisering in de arm genomen.

2.15

Bij brief van 23 mei 2012 heeft DNB aan de thesaurier-generaal van het ministerie van Financiën bericht dat bij verschillende scenario’s zogenoemde besmettingseffecten kunnen optreden.

2.16

Het balanstotaal van SNS Bank bedroeg eind juni 2012 € 82,9 miljard. De balanswaarde van de vastgoedportefeuille van SNS Property Finance bedroeg toen € 8,3 miljard. Deze portefeuille bestond uit leningen ter financiering van vastgoedprojecten en de aankoop van vastgoed in Nederland en het buitenland. Zij waren gedekt door zekerheid op de desbetreffende vastgoedobjecten.

2.17

Op 31 juli 2012 heeft de Minister aan DNB verzocht om haar tot dan toe informeel geuite inzichten over “de precaire situatie van Mercurius” – Mercurius is de codenaam voor SNS Bank – formeel vast te leggen. Dit verzoek werd gedaan

“in het kader van art. 6:5 van de Wet op het financieel toezicht (Wft), dat bepaalt dat DNB eigener beweging of desgevraagd vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verstrekt aan de minister, indien dit met het oog op de toepassing van art 6:1 Wft (onmiddellijke voorziening) of art 6:2 Wft (onteigening) noodzakelijk is.”

Tevens verzocht de Minister wekelijks op de hoogte te worden gehouden van “de stand van zaken ten aanzien van de situatie van Mercurius”, onder meer op het punt van “de financiële situatie (bijv. de liquiditeitspositie, de verandering van de depositotegoeden)” en “mogelijke triggermomenten”.

2.18

Daarop antwoordde DNB bij brief van 2 oktober 2012 onder meer het volgende:

“Ik begrijp uw verzoek enkele standpunten van DNB te formaliseren in het licht van de beslissingen waarvoor het Ministerie zich momenteel gesteld ziet ten aanzien van de participatie in een publiek-privatesectoroplossing (onder andere via een asset protection scheme (APS)) of ten aanzien van een mogelijk ingrijpen bij Mercurius op grond van de artikelen 6:1 en/of 6:2 Wft. Dit laatste ingeval (nog) geen publiek-privatesectoroplossing voorhanden is en de situatie zodanig verslechtert dat er sprake is van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de financiële stabiliteit.

(...)

In de ogen van DNB zijn (...) de mogelijkheden om zelfstandig tot een houdbare oplossing te komen, uitgeput. Herstructurering van het bedrijf en substantiële hulp van externe partijen, waaronder de Staat, zijn onvermijdelijk geworden.

(...)

Een deconfiture van Mercurius zal leiden tot ernstig en onmiddellijk gevaar voor de financiële stabiliteit vanwege (i) de kosten verbonden aan de uitvoering van het depositogarantiestelsel, (ii) het verlies van vertrouwen in andere Nederlandse financiële instellingen en (iii) de gevolgen voor rekeninghouders en daarmee gepaard gaande maatschappelijke onrust.

(...)

Hoewel complex, verdient een oplossing met betrokkenheid van de private sector de voorkeur.

(...)

Mocht een publiek-private oplossing zoals hierboven geschetst niet mogelijk blijken, dan komt ingrijpen door de Staat of DNB op basis van de interventiewet in beeld. In geval van nationalisatie zullen de kosten voor de Staat hoger uitvallen dan bij een oplossing met betrokkenheid van de private sector.

(...)

Samenvattend is een oplossing met betrokkenheid van de private sector te verkiezen boven nationalisatie. De tijd die resteert om tot een dergelijke oplossing te komen, is echter beperkt. DNB werkt er met het Ministerie naartoe om 6 november – de publicatiedatum van de derde kwartaalcijfers – een oplossing te kunnen aankondigen.”

2.19

Op 22 oktober 2012 heeft de Minister aan een internationaal opererende commercieel vastgoedexpert, Cushman & Wakefield, verzocht een waardering te maken van de “real economie value (“REV”) of Mercurius’ loan portfolio”.

2.20

Op verzoek van SNS Property Finance heeft Ernst & Young op 31 oktober 2012 op basis van medio 2012 beschikbare brongegevens van SNS Property Finance, de netto omvang van de vastgoedportefeuille van SNS Property Finance gewaardeerd op ongeveer € 8,3 miljard en de additioneel te verwachten verliezen geschat op ongeveer € 1,4 miljard in een basisscenario en op ongeveer € 2,1 miljard in een adverse scenario.

2.21

Vanaf november 2012 heeft SNS Reaal overlegd/onderhandeld over een mogelijke oplossing met CVC Capital Partners (hierna: CVC). In dat kader heeft SNS Reaal zelf onderzoek gedaan naar de waarde van de vennootschap. In haar opdracht heeft ook Goldman Sachs daarnaar onderzoek gedaan.

2.22

In een persbericht van 6 november 2012 heeft SNS Reaal het volgende bekendgemaakt:

“We boeken vooruitgang met het bestuderen van een breed scala aan scenario’s gericht op zowel strategische herstructurering als de versterking en vereenvoudiging van onze kapitaalbasis zoals eerder dit jaar medegedeeld. Ons doel is om een allesomvattende oplossing te vinden voor de portefeuille van Property Finance en de kapitaalpositie van SNS REAAL. De uitkomst zal waarschijnlijk bestaan uit een combinatie van verschillende maatregelen. Er zijn nog geen beslissingen genomen. Wij zijn voornemens later dit jaar of begin volgend jaar een verdere update te geven.”

Tevens maakte SNS Reaal toen melding van een daling van de Core Tier 1 ratio SNS Bank van 9,6% (per eind juni 2012) tot 8,8% als gevolg van een stijging van de omvang van de risicogewogen activa en het verlies bij Property Finance.

2.23

Op 29 november 2012 heeft de externe accountant van SNS Reaal, KPMG, aan SNS Reaal onder meer het volgende bericht:

“Op grond van de informatie die wij hebben verkregen van de Raad van Bestuur en de gesprekken die wij hebben gevoerd met DNB lijkt het thans aannemelijk dat voor het opmaken van de jaarrekening 2012 van SNS REAAL en SNS Bank sprake is van een materiële onzekerheid met betrekking tot het zelfstandig vermogen van SNS Bank om aan de kapitaalsvereisten te kunnen voldoen, hetgeen resulteert in een gerede twijfel omtrent de continuïteit van SNS Bank en daarmee SNS REAAL.”

2.24

De conclusie van een in november 2012 opgemaakt strictly confidential zogeheten non paper van het ministerie van Financiën luidt als volgt:

“The analysis of conceptual scenarios using the criteria financial stability, burden sharing, sustainability and proportionality, has taught the ministry of Finance the following:

- A default scenario poses unacceptably high risks with an eye to the stability of the Dutch financial system;

- The ongoing losses on property finance portfolio are an impediment to a private solution;

- There are unlikely to be potential buyers for SNS Bank, given that potential buyers, mainly foreign banks, face capital shortages and are under pressure to deleverage;

- There are probably sufficient potential buyers for Reaal, however the sale price will likely be insufficient to properly capitalize the remaining bank;

- Nationalisation on the basis of the Dutch Intervention Act is only possible in case of a serious and immediate threat to financial stability. This criterion is currently not met. In case the criterion is met nationalisation seems inevitable, although it would have an impact on the stability of and confidence in the Dutch financial system.

A default scenario should be avoided, because it would pose unacceptably high risks to the Dutch financial system. A situation where nationalisation would be necessary should preferably be avoided, considering the large budgetary impact it would have on the Dutch State. Therefore currently options are explored to pre-emptively stabilize the situation regarding Reaal, among which a scenario in which the Dutch State and the private sector (the three largest Dutch banks) cooperate to stabilize the situation regarding Reaal. This scenario, explained more in detail Chapter 3 could safeguard financial stability, effectuate a high level of burden sharing and limit the budgetary impact on the Dutch State.”

2.25

Cushman & Wakefield heeft op 14 december 2012 aan de Minister gerapporteerd. Op basis van de reële economische waarde van de vastgoedleningen en van het vastgoed van SNS Property Finance schatte zij de additionele verliezen in een basisscenario op ongeveer € 2,4 miljard en in een negatief scenario op ongeveer € 3,2 miljard. Op verzoek van de Minister heeft Cushman & Wakefield aanvullend onderzoek gedaan naar de “real economic value from a loan buyers perspective”. Naar aanleiding daarvan heeft Cushman & Wakefield op 20 december 2012 aanvullend gerapporteerd (het rapport en het aanvullende rapport worden hierna tezamen aangeduid als: de rapporten van Cushman & Wakefield). Volgens het aanvullende rapport moest worden gerekend met een afwaardering op de leningen in de vastgoedportefeuille van SNS Property Finance van € 3,732 miljard in het basisscenario tot € 4,287 miljard in het negatieve scenario. Tezamen met een afwaardering op vastgoed in eigendom berekende zij een totale additionele afwaardering op de vastgoedportefeuille ten opzichte van de boekwaarde van gemiddeld (basis- en negatief scenario) € 3,599 miljard.

2.26

Op 11 januari 2013 schreef Het Financieele Dagblad dat er “minstens een miljard bij (moet) om Bouwfonds enigszins gezond te krijgen.” NB: “Bouwfonds” is SNS Property Finance.

2.27

Bij brief van 13 januari 2013 aan het ministerie van Financiën heeft SNS Reaal onder meer het volgende geschreven:

“SNS REAAL considers that both the procedure followed and the methodology used in the creation of the C&W report as seriously flawed, which has a material impact on C&W’s estimation of the Real Economic Value and the negotiation process between all the parties involved for a comprehensive solution. Therefore, at this moment no conclusions or actions can be taken on the basis of the results of the C&W report.”

2.28

Op 16 januari 2013 werd publiekelijk bekend dat de onderzochte vorm van publiek-private samenwerking waarbij de drie grootste Nederlandse banken betrokken zouden zijn, op een negatief oordeel van de Europese Commissie was gestuit wegens de zogenoemde acquisition bans waaraan de Europese Commissie twee van de drie banken in verband met de eerder aan die banken verstrekte staatssteun had onderworpen.

2.29

Bij brief van 18 januari 2013 aan SNS Bank heeft DNB mededeling gedaan van het volgende voorgenomen SREP-besluit:

“Gelet op de feiten en omstandigheden beschreven in de voorgaande paragrafen is DNB voornemens om op grond van artikel 3:111a lid 2 Wft, in samenhang met de artikelen 3:17 en 3:18a Wft en artikel 24a en 25a Besluit prudentiële regels Wft, de volgende maatregel op te leggen:

SNS Bank dient uiterlijk 31 januari 2013 om 18:00 uur haar kernkapitaal met minimaal EUR 1,9 miljard te hebben aangevuld, althans SNS Bank dient uiterlijk 31 januari 2013 om 18:00 uur een finale oplossing te presenteren welke naar het oordeel van DNB een voldoende mate van zekerheid van slagen heeft en welke op korte termijn daadwerkelijk leidt tot aanvulling van het genoemde kapitaaltekort.”

DNB heeft daaraan het volgende toegevoegd:

“Daarbij komt dat het bij het ontbreken van een overtuigende en definitieve oplossing niet mogelijk zal zijn om op 14 februari 2013 jaarcijfers die op continuïteitsbasis zijn opgesteld, naar buiten te brengen.

(...)

Indien SNS Bank niet in staat zal blijken om haar kapitaalpositie tijdig en voldoende te versterken, acht DNB het niet langer verantwoord dat SNS Bank het bankbedrijf uitoefent en zal DNB gebruik maken van haar bevoegdheden op grond van de Wft.”

2.30

In een Investment research report van 22 januari 2013 heeft een analist van KBC Securities NV te Brussel onder het kopje ‘The clock is ticking – downgrade’ onder meer het volgende verklaard:

“SNS REAAL will publish its 2H12 and FY12 earnings on 14 February, before market. Prior to that date, SNS REAAL needs to find a solution for its financial position and for its run-off Property Finance unit. So far, management has always said that any such solution would require some burden-sharing from the shareholders.

The Dutch Government and SNS REAAL seemed to have been exploring the possibility to create a bad bank, for which the capital would be provided by ING, ABN AMRO, Rabobank and the Dutch Government. This would have allowed keeping the healthy operating parts of the group intact and would have been supportive to our investment case and target price. The refusal by the European Commission to let ING and ABN AMRO participate (because they received state aid) therefore came as a major set-back.

Failure to find a quick solution or make the EC change its stance, puts the “Interventiewet” back in the spotlight. The Dutch National Bank could shift larger part (or all) of the burden sharing towards the current shareholders and invalidate our investment case. Given zero visibility, the very short time frame that is left to find a solution and the increasing likelihood that an alternative solution may be detrimental to shareholders, we are downgrading SNS REAAL to Hold while setting a new target price of € 1.0.”

“Hold” is in het rapport gedefinieerd als “Expected total return (including dividends) between -5% and 5% over a 6-month period”.

2.31

Bij brief van 24 januari 2013 heeft DNB – op de voet van art. 6:5 Wft – de Minister op de hoogte gebracht van de inhoud van haar voormelde brief van 18 januari 2013 aan SNS Bank. Zij schreef voorts het volgende:

“Uitstel van de publicatie van de jaarcijfers zonder dat een totaaloplossing voor SNS REAAL wordt aangekondigd, betekent – gezien de gewekte verwachtingen met betrekking tot een totaaloplossing – een verdere ondermijning van het vertrouwen in SNS REAAL. DNB acht dit niet verantwoord uit oogpunt van financiële stabiliteit, ook in het licht van de aanzwellende stroom van publicaties in de media over de kwetsbare positie van SNS REAAL en de uitstroom van gelden als gevolg daarvan.

Omdat SNS Bank een systeemrelevante instelling is, betekent een dreigende insolventie van SNS Bank (en daarmee het hele concern) dat de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar is. DNB adviseert U daarom voorbereidingen te treffen om direct na het verstrijken van de termijn in een definitief SREP-besluit indien en zover dat wordt genomen, of eerder wanneer de situatie daar aanleiding toe geeft, gebruik te kunnen maken van uw bevoegdheden op grond van deel 6 Wft.”

2.32

Het Financieele Dagblad heeft op 24 januari 2013 het volgende geschreven:

“Goed geïnformeerde Haagse bronnen houden er rekening mee dat de Staat binnen enkele dagen SNS Reaal nationaliseert. (...) De speculatie over het meebetalen door obligatiehouders miste zijn uitwerking niet. De koersen van drie beursgenoteerde SNS obligaties daalden de afgelopen twee dagen abrupt.”

2.33

Op 27 januari 2013 heeft DNB, met inachtneming van de door SNS Bank op het voorgenomen besluit gegeven zienswijze, een definitief SREP-besluit genomen en aan SNS Bank medegedeeld (en ter informatie ook aan SNS Reaal). In het besluit heeft DNB de bezwaren van SNS Bank tegen de rapporten van Cushman & Wakefield verworpen en de volgende maatregel opgelegd (zakelijk gesproken nagenoeg gelijk aan hetgeen vervat was in het voorgenomen besluit):

“SNS Bank dient uiterlijk 31 januari 2013 om 18:00 uur haar kernkapitaal met minimaal EUR 1,84 miljard te hebben aangevuld, althans SNS Bank dient uiterlijk 31 januari 2013 om 18:00 uur een finale oplossing te presenteren welke naar het oordeel van DNB een voldoende mate van zekerheid van slagen heeft, waarbij tenminste is vereist dat alle daarbij betrokken partijen zich aantoonbaar aan de gepresenteerde oplossing hebben gecommitteerd, en welke op korte termijn daadwerkelijk leidt tot aanvulling van het genoemde kapitaaltekort.

(...)

Indien SNS Bank niet in staat zal blijken om haar kapitaalpositie tijdig en voldoende te versterken, acht DNB het niet langer verantwoord dat SNS Bank het bankbedrijf uitoefent en zal DNB gebruik maken van haar bevoegdheden op grond van de Wft.”

In de brief maakt DNB ook melding van een oplossing met CVC die nog onderzocht wordt.

2.34

Op 28 januari 2013 heeft Morgan Stanley in opdracht van het ministerie van Financiën aan dit ministerie een rapport uitgebracht waarin Morgan Stanley verschillende publiek-private oplossingen voor SNS Reaal heeft geanalyseerd.

2.35

In een persbericht van 28 januari 2013 heeft SNS Reaal meegedeeld dat zij streeft naar “een allesomvattende oplossing”.

2.36

Bij e-mail van 29 januari 2013 heeft een medewerker van de Minister namens deze op de voet van art. 6:3 Wft de Autoriteit Financiële Markten in kennis gesteld van het voornemen

“om op 1 februari as. tot onteigening van de noodzakelijke effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL en SNS Bank over te gaan (...), indien SNS Bank niet binnen de gestelde termijn aan de haar door DNB opgelegde maatregel voldoet.”

2.37

Het Financieele Dagblad schreef op 30 januari 2013, dat geschat wordt dat SNS Reaal € 2 miljard tot € 2,5 miljard nodig heeft om haar vastgoedproblemen op te kunnen vangen.

2.38

Het Financieele Dagblad schreef op 31 januari 2013 dat de onderhandelingen met CVC nog lopen, maar dat de tijd dringt, alsmede dat

“door de aanhoudende publiciteit rond de bank (...) het risico (groeit) dat spaarders hun geld opnemen, al vallen de opnames tot nu toe erg mee.”

2.39

Bij e-mail van 31 januari 2013 aan CVC heeft de Minister geconstateerd dat geen overeenstemming met haar kan worden bereikt: “de kloof (kan) niet (...) worden overbrugd”.

2.40

Bij brief van 1 februari 2013 heeft DNB aan SNS Bank bericht (en ter informatie ook aan SNS Reaal) dat zij het door SNS Bank gepresenteerde Memorandum of Understanding, dat volgens SNS Reaal en SNS Bank zou voorzien in herkapitalisatie in lijn met het definitieve SREP-besluit van 27 januari 2013, afwijst en voorts dat SNS Bank niet aan de maatregel vervat in het SREP-besluit heeft voldaan, dat daarom het toetsingsvermogen van SNS Bank niet een beheerste en duurzame dekking van risico’s waarborgt en dat zij het daarom niet langer verantwoord acht dat SNS Bank het bankbedrijf uitoefent.

2.41

DNB heeft bij brief van diezelfde datum – 1 februari 2013 – de Minister een kopie van laatstgenoemde brief gezonden. DNB heeft daarbij onder meer het volgende geschreven:

“Daarbij is sprake van ernstig vertrouwensverlies. De afgelopen weken en dagen neemt de onrust rondom SNS Bank en SNS REAAL in snel tempo toe. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de aanzwellende stroom van mediaberichten en geruchten alsmede in downgrades door rating agencies. Bovendien is sinds 16 januari 2013 sprake van een omvangrijke netto uitstroom van gelden tot een bedrag van circa € 2½ miljard. Dit toenemende vertrouwensverlies ten aanzien van een systeemrelevante instelling leidt naar het oordeel van DNB tot een uiterst riskante situatie, te meer vanwege mogelijke besmettingseffecten op andere Nederlandse financiële instellingen.

Aangezien niet aan de in het SREP-besluit opgelegde maatregel is voldaan en vanwege het bovengenoemde vertrouwensverlies, acht DNB het, zoals ook aangekondigd in het SREP-besluit, niet langer verantwoord dat SNS Bank het bankbedrijf uitoefent.

DNB raadt u aan zo snel mogelijk gebruik te maken van uw bevoegdheden op grond van deel 6 Wft, omdat sprake is van een situatie van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de stabiliteit van het financiële stelsel en geen van de onderzochte oplossingen haalbaar is gebleken. Indien U zou besluiten niet tot onteigening over te gaan, zal DNB zich vanuit haar toezichtverantwoordelijkheid immers genoodzaakt zien over te gaan tot het aanvragen van de noodregeling, hetgeen toepassing van het DGS [het depositogarantiestelsel; toevoeging A-G] zal betekenen. In mijn brief van 24 januari is toegelicht dat aan een dergelijk scenario, vanwege de systeemrelevantie van met name SNS Bank maar ook van SNS REAAL, onaanvaardbare risico’s kleven voor de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector en de daaraan deelnemende financiële instellingen.”

2.42

Eveneens op 1 februari 2013 heeft de Minister het onteigeningsbesluit genomen zoals hiervoor gedeeltelijk aangehaald.

2.43

Een groot aantal (rechts)personen heeft tegen het onteigeningsbesluit beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2.44

Bij persbericht van 11 februari 2013 heeft SNS Reaal bekendgemaakt dat zij haar jaarcijfers en jaarverslag in verband met de onteigening zal publiceren op 18 april 2013.

2.45

Bij persbericht van 22 februari 2013 heeft de Europese Commissie meegedeeld dat zij tot de bevinding is gekomen dat de herkapitalisatie van SNS Reaal noodzakelijk is om de stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel te beschermen en dat deze interventie in lijn is met de richtsnoeren van de Commissie voor staatssteun aan banken tijdens de crisis. Zij acht de maatregelen nodig om SNS Reaal en haar dochters te helpen aan de minimumkapitaaleisen te voldoen. De Europese Commissie is voorts van oordeel dat de aandeelhouders en houders van hybride kapitaal als gevolg van de interventie een substantieel en passend deel van de lasten dragen doordat zij volledig deelnemen in de verliezen van SNS Reaal.

2.46

Op 25 februari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de tegen het onteigeningsbesluit ingestelde beroepen. Zij heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover deze zich richtten tegen de “onteigening van alle verplichtingen en aansprakelijkheden van SNS REAAL N.V. of SNS Bank N.V., als vermeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van dat besluit” en heeft het besluit in zoverre vernietigd. Zij heeft de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

2.47

Op 4 maart 2013 heeft de Minister op de voet van art. 6:10 Wft aan de rechthebbenden van de onteigende vermogensbestanddelen en effecten een aanbod tot schadeloosstelling gedaan. Het aanbod luidt als volgt:

“(...)

Het voornaamste probleem bij de SNS REAAL groep is de zwaar verliesgevende vastgoedportefeuille van Property Finance. Door de grote financiële en operationele verwevenheden binnen de groep, zoals de financiering van Property Finance door SNS Bank en de garantstelling van SNS REAAL voor de schulden van SNS Bank, zouden de verliezen op de vastgoedportefeuille van Property Finance tot het faillissement of de liquidatie van SNS REAAL en SNS Bank hebben geleid. Gelet op onder andere het gegeven dat SNS Bank op 1 februari 2013 niet beschikte over een aanvaardbare oplossing voor het door de Nederlandsche Bank (DNB) geconstateerde kapitaaltekort en de gevolgen die DNB had aangekondigd daaraan te zullen verbinden, en gelet op het feit dat er geen alternatieven waren, ben ik van oordeel dat zonder onteigening SNS REAAL en SNS Bank failliet of in liquidatie zouden zijn gegaan.

Om de werkelijke schade voor de onteigende partijen te bepalen, moet worden beoordeeld welke uitkering zij in een dergelijk faillissements- of liquidatiescenario zouden hebben ontvangen. In dit scenario zou de zgn. “faillissementsladder” worden gehanteerd. Deze faillissementsladder bepaalt de volgorde waarin crediteuren verhaal hebben op een failliete boedel. In een faillissementsscenario zou het liquidatiesaldo onvoldoende zijn om alle concurrente schuldeisers te voldoen, en zou er niets overblijven voor de achtergestelde schuldeisers, laat staan voor de aandeelhouders.

Gelet op het voorgaande bedraagt mijn aanbod tot schadeloosstelling voor de in het besluit genoemde effecten en vermogensbestanddelen:

• € 0,- per door SNS REAAL geplaatst aandeel en door SNS Bank geplaatst aandeel dat wordt gehouden door een ander dan SNS REAAL of haar groepsmaatschappijen (artikel 1, eerste lid, onder a tot en met d, van het besluit);

• € 0,- per Stichting Beheer SNS REAAL Core Tier 1 capital security (artikel 1, eerste lid, onder e, van het besluit);

• € 0,- per door SNS REAAL of SNS Bank uitgegeven achtergestelde obligatie (artikel 1, eerste lid, onder f tot en met i, van het besluit);

• € 0,- per door SNS REAAL of SNS Bank aangegane lening die ten gevolge van de onteigening is overgegaan op de Stichting Afwikkeling Onderhandse Schulden SNS REAAL (artikel 1, tweede lid, aanhef, onder a en slot, van het besluit).”

Bij op diezelfde dag (4 maart 2013) ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift heeft de Minister aan de Ondernemingskamer verzocht om de schadeloosstelling vast te stellen in overeenstemming met het aanbod.

2.48

Stichting Beheer heeft de Minister op de voet van de Wet openbaarheid van bestuur verzocht om informatie met betrekking tot het rapport van 14 december 2012 van Cushman & Wakefield, openbaar te maken. Bij beslissing van 26 maart 2013 heeft de Minister het verzoek op enkele onderdelen ingewilligd en voor het overige afgewezen. In het bijzonder heeft hij geweigerd om van de inhoud van het rapport zelf meer bekend te maken dan reeds openbaar was gemaakt door middel van plaatsing van een “geschoonde versie” op de website van het ministerie, welke versie de Minister in deze procedure ook heeft overgelegd als productie (productie 13).

2.49

Ten behoeve van het opstellen van hun verweerschriften hebben een aantal advocaten namens hun in deze zaak vertegenwoordigde belanghebbenden aan SMAN Register Valuators, Bureau voor ondernemingswaardering (hierna: SMAN) verzocht “de uitgangspunten van de door de Minister verzochte vaststelling van de schadeloosstelling vanuit waarderingsperspectief te beoordelen.” SMAN heeft op 2 april 2013 gerapporteerd. Zij concludeerde als volgt:

“In beide van de door ons onderzochte scenario’s [de Ondernemingskamer: een ‘hoog’ en een ‘laag’ scenario] is sprake van een, op geconsolideerd niveau, positieve waarde voor het totaal van de onteigende effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL en SNS Bank. Op grond daarvan concluderen wij dat het aannemelijk is dat het aanbod van de Minister voor schadeloosstelling (ad nihil) geen volledige vergoeding vormt voor de door onteigende partijen geleden schade.”

2.50

Voormelde advocaten hebben namens hun cliënten voorts aan een ‘corporate finance adviesbureau’, BrightOrangeTalanton (hierna: Talanton), verzocht het verzoek tot vaststelling van de schadeloosstelling te beoordelen. In haar notitie van 2 april 2013 concludeert Talanton als volgt:

“De bij het verzoek verstrekte achtergrondinformatie bevat fundamentele onvolkomenheden en is daarom niet geschikt voor het bepalen van de economische waarde van de onteigende vermogenstitels. Het in het verzoek opgenomen voorstel voor de schadeloosstelling van € 0 ontbeert een deugdelijke grondslag.”

2.51

De advocaten van Brigade Fund c.s. hebben opdracht gegeven aan een vastgoed-adviesbureau, CBRE Real Estate Finance (hierna: CBRE), om de waarde van de door hun cliënten gehouden obligaties te waarderen. Het door het bureau uitgebrachte rapport van 2 april 2013 houdt onder meer het volgende in:

“Public information and information made available by the Dutch Minister of Finance in regard to the SNS Property Finance loan book is insufficient to allow an independent determination of its value.

(...)

Specifically with regard to the Cushman & Wakefield reports, we have concerns relating to the methodological approach taken which may limit the reports’ validity in determining the portfolio’s value attributable to the Core Tier 1 and subordinated debt.”

2.52

De advocaten van Brigade Fund c.s. hebben voorts het internationaal financieel adviesbureau FTI Consulting LLP (hierna: FTI) opdracht gegeven om de door hun cliënten gehouden obligaties per de datum van de onteigening te waarderen en om de waardering van de Minister op nihil te beoordelen. Het door het bureau uitgebrachte rapport van 3 april 2013 houdt onder meer het volgende in:

“2. Summary of Conclusions

2.1

Our key conclusions are as follows:

Standard of value

(1) The compensation framework under the Dutch Financial Supervision Act appears broadly consistent with a Fair Market Valuation standard.

(2) In the context of assessing the value of securities such as the Notes, an assessment of value based on market value or Fair Market Value would give the same result.

(...)

Assessment of the value of the Notes

(5) We therefore consider that the market value of the Notes at 31 January 2013 provides the best estimate of their Fair Market Value as at 1 February 2013, absent the Decree and hence the expropriation, as it accurately reflects the consensus perspective of the company’s overall prospects and risks at that time. These consensus views are reflected in the market values of a number of publicly traded SNS securities at 31 January 2013, which we have therefore used to assess the market value of the Notes.

(...)

Comment on the Minister’s approach to assessing the value of the Notes

(8) The Minister’s position is that the value of the Notes is nil. This is: (i) based on subjective assumptions rather than any market consensus view, in contrast to the market value of the Notes themselves; (ii) relies on key information which the Minister has not disclosed; and (iii) in any event, appears to use unrealistic and aggressive assumptions regarding the future prospects of SNS which act to reduce the value of the company and the Notes to nil.

(...)

(12) In addition, in several counter-factual scenarios that we have examined, including some in which SNS Bank and SNS Reaal would have entered bankruptcy and subsequent liquidation, the Notes would have had a value greater than zero as of 1 February 2013.”

2.53

Bij persbericht van 3 april 2013 heeft SNS Reaal bekendgemaakt dat zij publicatie van haar jaarcijfers 2012 verder, tot medio juni 2013, uitstelt:

“Aanleiding voor het uitstel is het verwerken van de effecten van de nationalisatie van SNS REAAL N.V. die op 1 februari jl. plaatsvond, in het bijzonder voor het bedrijfsonderdeel Property Finance.”

Koersen aandelen SNS Reaal en achtergestelde obligaties SNS Reaal en SNS Bank in januari 2013

2.54

In de maand januari 2013 hebben de koersen van het aandeel SNS Reaal zich als volgt ontwikkeld:

2.55

In de maand januari 2013 hebben de koersen van de navolgende achtergestelde obligaties uitgegeven door SNS Reaal respectievelijk SNS Bank zich als volgt ontwikkeld:

3 Procesverloop

Kort overzicht van procesgang bij de Ondernemingskamer

3.1

De Minister heeft de Ondernemingskamer bij verzoekschrift van 4 maart 2013 verzocht om de schadeloosstelling vast te stellen voor de rechthebbenden ten aanzien van de onteigende vermogensbestanddelen en effecten (verzoekschrift ingekomen ter griffie op 4 maart 2013). De Minister heeft daarbij verzocht om de schadeloosstelling vast te stellen overeenkomstig het door hem gedane aanbod, kosten rechtens. De door de Minister aangeboden schadeloosstelling bedraagt nihil voor alle onteigende vermogensbestanddelen en effecten (zie rov. 1.2).

3.2

Tegen het verzoek van de Minister is verweer gevoerd door de volgende belanghebbenden: ’t Stockpaert c.s., [belanghebbende 27], VEB c.s., Stichting Beheer, BNP c.s., Maatschap Convertentie c.s., FNV, Aviva c.s., Brigade Fund c.s., Alpha Value c.s., Unipol c.s., Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas, Turfmij c.s., Andalusian Global, CCP c.s., Hof Hoorneman Bankiers, UBI Pramerica c.s., Stichting Compensatie c.s., [belanghebbende 25], [belanghebbende 26], [belanghebbende 31], [belanghebbende 28], [belanghebbende 29] c.s., [belanghebbende 32] en Stichting Meldpunt c.s. (zie rov. 1.3 t/m 1.6).

3.3

De voormelde belanghebbenden hebben in hun onderscheiden verweerschriften allen bezwaar gemaakt tegen het door de Minister gedane aanbod tot schadeloosstelling. Zij hebben de Ondernemingskamer verzocht om de schadeloosstelling op een hoger bedrag vast te stellen, althans – zo heeft het merendeel van deze belanghebbenden verzocht – om eerst een deskundigenbericht te gelasten (zie rov. 1.7). De meeste belanghebbenden hebben verzocht om de schadeloosstelling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2013 (zie rov. 1.11). Een groot aantal van de belanghebbenden heeft de Ondernemingskamer voorts verzocht om de Minister te veroordelen in de kosten van het geding. Verder heeft het merendeel van de belanghebbenden verzocht om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (zie rov. 1.13).

3.4

Een aantal van de belanghebbenden heeft de Ondernemingskamer verzocht om de Minister te veroordelen om afschriften van bepaalde nader omschreven bescheiden over te leggen. Deze belanghebbenden hebben eveneens verzocht om te bepalen dat de kosten die zij gemaakt hebben ter bewaring van rechten en ter vaststelling van de schade voor en ten behoeve van wie zij in de procedure optreden, zijn inbegrepen in de schadeloosstelling die door de Minister verschuldigd is (waarbij onder deze kosten zijn begrepen de advocaatkosten en de kosten voor de door de deskundigen opgemaakte expertiserapporten, een en ander op te maken bij staat). Het betreft hier verzoeken van de belanghebbenden VEB c.s., Stichting Beheer, BNP c.s., FNV, Aviva c.s., Brigade Fund c.s., Alpha Value c.s., Unipol c.s., Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas, Turfmij c.s., Andalusian Global, Hof Hoorneman Bankiers en Maatschap Convertentie c.s. (zie rov. 1.8).

3.5

VEB c.s., Aviva c.s. en Unipol c.s. hebben de Ondernemingskamer een voorwaardelijk verzoek gedaan, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat de schadeloosstelling slechts dient te worden vastgesteld voor het geval dat de op art. 2:403 BW gebaseerde vorderingen van de onteigende achtergestelde obligatiehouders van SNS Bank zijn afgewezen bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak, of voor het geval dat op andere gronden de onteigende achtergestelde obligatiehouders van SNS Bank geen beroep op de 403-verklaring kunnen doen (zie rov. 1.9).

3.6

Stichting Compensatie c.s. hebben de Ondernemingskamer verzocht – zakelijk weergegeven – om de behandeling van deze zaak, voor zover het de houders van SNS Participatie Certificaten 3 betreft, aan te houden totdat het onderzoek van SNS naar de gang van zaken omtrent de SNS Participatie Certificaten is afgerond. Voorts hebben zij de Ondernemingskamer verzocht om te bepalen dat de onteigende vorderingen van houders van SNS Participatie Certificaten 3 niet als achtergesteld maar als concurrent moeten worden aangemerkt, althans om de individuele houders van SNS Participatie Certificaten 3 de gelegenheid te geven om verweer te voeren (zie rov. 1.10).

3.7 ‘

t Stockpaert c.s. hebben de Ondernemingskamer verzocht – zakelijk weergegeven – om bij tussenbeschikking een voorschot aan de obligatiehouders toe te kennen ter hoogte van de nominale waarde, althans ter hoogte van de laatste beurskoers, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2013 tot aan de dag van algehele betaling (zie rov. 1.12).

3.8

Stichting Compensatie c.s. hebben hun verzoek bij aanvullend verweerschrift nader aangevuld, in die zin dat zij de Ondernemingskamer hebben verzocht om te bepalen dat de Minister een aantal bescheiden, zoals nader omschreven in het verweerschrift, in het geding brengt. Voorts hebben zij hun verzoek op een aantal punten nader uitgewerkt (zie rov. 1.14).

3.9

Aviva c.s. hebben bij nader “voorwaardelijk incidenteel verzoekschrift tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad” aan de Ondernemingskamer verzocht om, alvorens deskundigen te benoemen of de schadeloosstelling vast te stellen, de in het verzoekschrift genoemde prejudiciële vragen te stellen (zie rov. 1.15).

3.10

VEB c.s. hebben bij “wijziging van het zelfstandig verzoek tot vaststelling van kosten ter bewaring van rechten en ter vaststelling van schadeloosstelling” het in hun verweerschrift opgenomen verzoek met betrekking tot de kosten ter bewaring van rechten en ter vaststelling van de schade, verduidelijkt en gewijzigd, en wel in die zin dat zij thans dienaangaande primair vaststelling en vergoeding van de in het kader van de art. 3:305a BW-vordering gemaakte en te maken (eigen) kosten verzoeken en zij hun integrale verzoek zoals verwoord in hun eerdere verweerschrift voor het overige handhaven (zie rov. 1.16).

3.11

Het verzoek van de Minister is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 22 en 23 april 2013. Ter zitting hebben Aviva c.s. hun verzoek gewijzigd in die zin dat zij de Ondernemingskamer thans verzoeken om de schadeloosstelling onvoorwaardelijk vast te stellen (zie rov. 1.17).

3.12

Op 11 juli 2013 heeft de Ondernemingskamer vervolgens de beschikking gewezen die thans in cassatie centraal staat.

De beschikking van de Ondernemingskamer van 11 juli 2013

3.13

De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 11 juli 2013 geoordeeld – kort samengevat – dat de Minister zijn verzoek om de schadeloosstelling vast te stellen op nihil, onvoldoende heeft toegelicht en dat er een hogere schadeloosstelling vastgesteld dient te worden. Om de hoogte van die schadeloosstelling te kunnen bepalen, zal er, zo overweegt de Ondernemingskamer, een deskundigenonderzoek worden bevolen.

3.14

De Ondernemingskamer stelt bij haar beoordeling voorop dat de rechthebbende van een onteigend vermogensbestanddeel of effect, ingevolge art. 6:8 leden 1 en 2 Wft recht heeft op volledige vergoeding van de schade die hij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van het onteigende, en dat ingevolge die bepalingen vergoeding dient plaats te vinden van de ‘werkelijke waarde’ van het onteigende. Uit art. 6:9 lid 1 Wft blijkt, aldus de Ondernemingskamer, dat bij het bepalen van deze ‘werkelijke waarde’ uitgegaan dient te worden van het te verwachten toekomstperspectief van SNS Reaal en SNS Bank in de situatie dat geen onteigening zou hebben plaatsgevonden en de prijs die, gegeven dat toekomstperspectief, op het tijdstip van onteigening tot stand zou zijn gekomen bij een veronderstelde vrije koop in het economische verkeer tussen de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende koper (zie rov. 6.6).

3.15

Toepassing van deze maatstaf voor het bepalen van de ‘werkelijke waarde’ van het onteigende, leidt volgens de Ondernemingskamer tot vragen die niet steeds eenvoudig te beantwoorden zijn. De Ondernemingskamer heeft de maatstaf om die reden nader uitgewerkt (zie rov. 6.7 en rov. 6.8 e.v.). In dat kader heeft zij onder andere een dertiental uitgangspunten geformuleerd (zie rov. 6.8). Zo moet de ‘werkelijke waarde’ volgens de Ondernemingskamer in beginsel geacht worden gelijk te zijn aan de prijs die de meest biedende gegadigde voor het betreffende vermogensbestanddeel of effect zou betalen, en wel in de situatie van een verkoop op de daarvoor meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding (zie rov. 6.8, eerste punt). Verder zou onder meer aangenomen moeten worden dat zowel de in art. 6:9 lid 1 Wft bedoelde redelijk handelende partijen als alle marktpartijen en alle andere betrokkenen, op het tijdstip van de veronderstelde koop (het tijdstip waarop in werkelijkheid de onteigening plaatsvond) bekend waren met alle feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment in werkelijkheid voordeden (zie rov. 6.8, achtste en negende punt).

3.16

Mede op basis van deze uitleg van de wettelijke regeling omtrent de hoogte van de schadeloosstelling, komt de Ondernemingskamer tot de slotsom dat de Minister de aangeboden schadeloosstelling (van nihil) en zijn verzoek om de schadeloosstelling overeenkomstig dat aanbod vast te stellen, onvoldoende heeft toegelicht. Naar oordeel van de Ondernemingskamer moet, mede omdat er aanwijzingen zijn dat de relevante schade hoger is dan nihil, aangenomen worden dat het aanbod geen volledige schadeloosstelling vormt van de door de rechthebbenden geleden schade. Er dient naar haar oordeel dan ook een hogere schadeloosstelling te worden vastgesteld (zie rov. 6.17 t/m 6.26).

3.17

De Ondernemingskamer geeft aan dat zij voor het bepalen van de hoogte van de schadeloosstelling, behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Er zal dan ook een deskundigenonderzoek worden bevolen. In de beschikking vermeldt de Ondernemingskamer de vraag die zij voornemens is om aan de deskundigen voor te leggen (zie rov. 6.26 en rov. 6.75 e.v.). Partijen wordt de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over het aantal te benoemen deskundigen, over de specifieke deskundigheid van de te benoemen deskundigen en over de aan de deskundigen te stellen vragen (zie rov. 6.79 en dictum).

3.18

De beschikking van de Ondernemingskamer bevat voorts een aantal verdere eindbeslissingen omtrent kwesties die van belang kunnen zijn bij het bepalen van de hoogte van de schadeloosstelling. Een van deze kwesties betreft de vraag of de achtergestelde schuldeisers van SNS Bank die ingevolge de 403-verklaring ook een vordering hadden op SNS Reaal, bij deze laatste vordering eveneens waren achtergesteld. De Ondernemingskamer heeft deze vraag in haar beschikking in bevestigende zin beantwoord. Naar oordeel van de Ondernemingskamer moet aangenomen worden dat de rechthebbenden die een achtergestelde vordering hadden op SNS Bank, ingevolge de 403-verklaring een vordering verkregen op SNS Reaal die eveneens was achtergesteld (zie rov. 6.52 t/m 6.72).

3.19

De Ondernemingskamer heeft verder onder meer beslist dat aangenomen zal worden dat de SNS Participatie Certificaten 3 niet zijn achtergesteld, dit behoudens voor zover de Minister aantoont dat er in de rechtsverhouding tussen de individuele certificaathouders en SNS Bank wél sprake was van een achterstelling. Voor zover inderdaad geoordeeld zal worden dat de SNS Participatie Certificaten 3 niet zijn achtergesteld, zal de schade van de betreffende rechthebbenden vastgesteld worden op de nominale waarde van de certificaten, verhoogd met rente (de overeengekomen rente tot de onteigeningsdatum, en de wettelijke rente vanaf de onteigeningsdatum) (zie rov. 6.34 t/m 6.42).

3.20

De kosten die een aantal van de belanghebbenden gemaakt hebben in verband met de inschakeling van bepaalde deskundigen, dienen naar oordeel van de Ondernemingskamer aangemerkt te worden als schade die deze belanghebbenden ‘rechtstreeks en noodzakelijk’ door het verlies van hun vermogensbestanddeel of effect geleden hebben (in de zin van art. 6:8 lid 1 Wft). De Staat is dan ook verplicht om die kosten te vergoeden, aldus de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer heeft in dat verband voor recht verklaard dat de Staat gehouden is tot vergoeding van de kosten die de betreffende belanghebbenden gemaakt hebben ten behoeve van de door SMAN, Tantalon, CBRE en FTI uitgevoerde onderzoeken en de door deze opgestelde rapporten (zie rov. 6.84 en dictum).

3.21

Er bestaat naar oordeel van de Ondernemingskamer vooralsnog geen noodzaak om de behandeling van het verzoek van de Minister uit te stellen, of om de Minister te bevelen nadere informatie of nadere stukken te verstrekken. De definitieve beslissing op de betreffende verzoeken is aangehouden (zie rov. 5.2 t/m 5.4).

3.22

In de beschikking is bepaald dat tegen de uitspraak tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld (zie rov. 6.74 en dictum).

Het tussentijds cassatieberoep

3.23

De Minister heeft op 9 oktober 2013 tussentijds cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de Ondernemingskamer van 11 juli 2013 (verzoekschrift van de Minister ingekomen ter griffie op 9 oktober 2013).

3.24

Op verzoek van de verschenen belanghebbenden en met instemming van de Minister, is de termijn voor indiening van een verweerschrift verlengd tot en met 23 januari 2014. Op de laatstgenoemde datum is namens de volgende belanghebbenden een verweerschrift ingediend: VEB c.s., Stichting Beheer, BNP c.s., Maatschap Convertentie c.s., FNV, Aviva Vie c.s., Brigade Fund c.s., Alpha Value c.s., Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas, Andalusian Global, CCP c.s., UBI Pramerica c.s., Stichting Compensatie c.s., [belanghebbende 27] en [belanghebbende 42].

3.25

Stichting Beheer, Maatschap Convertentie c.s. en [belanghebbende 27] hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep van de Minister althans verwerping daarvan. De overige genoemde belanghebbenden hebben geconcludeerd tot verwerping van het principale cassatieberoep.

3.26

Een aantal van de in cassatie verschenen belanghebbenden heeft bij verweerschrift tevens incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het gaat om incidentele cassatieberoepen van Maatschap Convertentie c.s., Brigade Fund c.s., CCP c.s., [belanghebbende 42], en de gezamenlijk ingestelde incidentele cassatieberoepen van VEB c.s., BNP c.s., FNV, Aviva Vie c.s., Alpha Value c.s., Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas, Andalusian Global en UBI Pramerica c.s. Van de laatstgenoemde partijen hebben enkelen tegelijkertijd (eveneens gezamenlijk) een ‘aanvulling op verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep’ ingediend. Dat laatste gedingstuk bevat aanvullende cassatieklachten van VEB c.s., Aviva Vie c.s., Alpha Value c.s., Intégrale Gemeenschappelijke Verzekeringskas en UBI Pramerica c.s.

3.27

Stichting Compensatie c.s. hebben bij verweerschrift voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Dit incidentele beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat onderdeel 8.13 van het cassatiemiddel van de Minister slaagt.

3.28

Op verzoek van de Minister en met instemming van de verschenen belanghebbenden, is de termijn voor het indienen van een verweerschrift ten aanzien van de niet-ontvankelijkheidsverweren en ten aanzien van de incidentele cassatieberoepen, verlengd tot 7 mei 2014. Op de laatstgenoemde datum heeft de Minister geconcludeerd tot verwerping van de niet-ontvankelijkheidsverweren en van de incidentele cassatieberoepen.

3.29

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een toelichting door de advocaten te bevelen, dit ook omdat de Minister en een aantal van de verschenen belanghebbenden hadden aangegeven daar geen behoefte aan te hebben. Wel hebben CCP c.s. op hun verzoek de gelegenheid gekregen om een korte reactie te geven op het verweer van de Minister in het door hen ingestelde incidentele cassatieberoep. CCP c.s. hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt door op 6 juni 2014 een ‘akte in het incidentele cassatieberoep’ in te dienen. De Minister heeft bij akte van 20 juni 2014 nog op die akte van CCP c.s. gereageerd.2

4 Ontvankelijkheid van het principale cassatieberoep van de Minister

4.1

Een aantal belanghebbenden voert het verweer dat het cassatieberoep van de Minister niet-ontvankelijk is. Het betreft verweren van Stichting Beheer, Maatschap Convertentie c.s. en [belanghebbende 27].

4.2

Stichting Beheer betoogt dat het cassatieberoep van de Minister (naar ik begrijp: gedeeltelijk) niet-ontvankelijk is omdat de bestreden beschikking van de Ondernemingskamer een deelbeschikking zou zijn en voor het overige slechts voorlopige beslissingen zou bevatten, althans beslissingen die de Minister door de Ondernemingskamer zou kunnen doen herstellen (zie onder meer nrs. III t/m VII, 6.3, 7.1 en 8.1 van het verweerschrift van Stichting Beheer). Dit verweer dient verworpen te worden. Reden daarvoor is reeds dat een niet-ontvankelijkheidsverweer slechts kan slagen indien aangenomen moet worden dat het cassatieberoep tegen de betreffende uitspraak in zijn geheel niet-ontvankelijk is; een ‘partiële’ niet-ontvankelijkverklaring van een cassatieberoep tegen een bepaalde uitspraak is derhalve niet aan de orde.3

4.3

Ten overvloede merk ik op dat de bestreden beschikking naast de gegeven verklaring voor recht omtrent de vergoeding van kosten (zie dictum), wel degelijk een aanzienlijk aantal bindende eindbeslissingen bevat welke in cassatie getoetst kunnen worden. Het gaat onder meer om de beslissing dat de Minister zijn aanbod en zijn verzoek onvoldoende heeft toegelicht en dat er een schadeloosstelling vastgesteld dient te worden van hoger dan nihil (zie rov. 6.17 t/m 6.26); de beslissing over de wijze waarop de hoogte van de schadeloosstelling in het onderhavige geval bepaald dient te worden (zie rov. 6.6 t/m 6.16 en 6.28 t/m 6.33); en de beslissingen omtrent de vraag of bepaalde vorderingen al dan niet een achtergesteld karakter hadden en omtrent de 403-verklaring van SNS Reaal (zie rov. 6.34 t/m 6.72). Nu ook de Ondernemingskamer juist met het oog op een toetsing van die oordelen tussentijds cassatieberoep heeft opengesteld (zie rov. 6.74), kunnen deze oordelen niet anders opgevat worden dan als bindende eindbeslissingen die in cassatie bestreden kunnen worden (zie in overeenkomstige zin HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5356, NJ 2013/343, rov. 3.4.2).

4.4

Maatschap Convertentie c.s. betogen dat de Minister “(deels) niet ontvankelijk is [in] zijn cassatiemiddelen wegens gebrek aan (voldoende) belang […].” Zij stellen in dat verband onder meer dat eventuele klachten betreffende de hoogte van de schadeloosstelling en betreffende de verplichting tot verstrekking van informatie, gericht dienen te worden tegen de beslissing die de Ondernemingskamer op een later moment daaromtrent nog dient te geven (zie nrs. 4, 7, 36 en het slot van het ‘verweerschrift in cassatie tevens incidenteel verzoekschrift tot cassatie’ van Maatschap Convertentie c.s.). Maatschap Convertentie c.s. miskennen daarmee eveneens dat een ‘partiële’ niet-ontvankelijkverklaring niet aan de orde is (zie hierboven, onder 4.2). Het verweer is dan ook tevergeefs.

4.5

[belanghebbende 27] heeft zijn stelling dat het cassatieberoep van de Minister niet-ontvankelijk is, in het geheel niet toegelicht of gemotiveerd. Ook dit verweer is derhalve tevergeefs.

4.6

Slotsom is dat de verweren dat het principale cassatieberoep van de Minister niet-ontvankelijk zou zijn, verworpen dienen te worden.

5 De Interventiewet en de schadeloosstelling bij onteigening

6 Enkele opmerkingen bij de aangevallen beschikking van de Ondernemingskamer

7 Bespreking van het principale cassatieberoep van de Minister

11 Bespreking van het incidentele cassatieberoep van CCP c.s.

12 Bespreking van het incidentele cassatieberoep van Brigade Fund c.s.

13 Bespreking van het incidentele cassatieberoep van [belanghebbende 42]

15 Conclusie