Rechtbank Den Haag, 04-11-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:21520, SGR 23/5384 en SGR 23/5385
Rechtbank Den Haag, 04-11-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:21520, SGR 23/5384 en SGR 23/5385
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 november 2025
- Datum publicatie
- 19 november 2025
- Zaaknummer
- SGR 23/5384 en SGR 23/5385
- Relevante informatie
- Art. 15 lid 2 onderdeel c Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van de haar in rekening gebrachte omzetbelasting op grond van artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Meer specifiek gaat het om de vraag of eiseres afnemers heeft van haar prestaties met een woon- of vestigingsplaats buiten de EU.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 23/5384 en SGR 23/5385
(gemachtigde: mr. E.M. van Kasteren),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 31 december 20171 (2017) en 1 januari 2018 tot en met 31 december 20182 (2018) (tezamen: de naheffingsaanslagen). Bij de naheffingsaanslagen is belastingrente in rekening gebracht.
De bezwaren van eiseres zijn door verweerder bij uitspraken op bezwaar van 7 juli 2023 afgewezen.
Eiseres heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft voor de zitting een nadere stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2025.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker belastingdienst 1] LL.M., mr. [medewerker belastingdienst 2] en mr. [medewerker belastingdienst 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres biedt in, onder meer, de jaren 2017 en 2018 haar klanten de mogelijkheid om via haar digitaal platform cryptovaluta te kopen of te verkopen tegen door eiseres aangeboden wisselkoersen (de wisseltransacties). Eiseres brengt een vergoeding in rekening aan haar klanten voor het uitvoeren van de wisseltransacties.
2. Eiseres gaat in, onder meer, 2017 en 2018 ook koop- en verkooptransacties in cryptovaluta aan met, onder andere, de cryptobeurs Bittrex (B), gevestigd in de Verenigde Staten. Voor deze transacties betaalt eiseres een vergoeding aan B.
3. Met dagtekening 28 juli 2022 legt verweerder de naheffingsaanslagen op naar aanleiding van door eiseres ingediende suppleties. Verweerder volgt daarbij niet de in aftrek gebrachte voorbelasting die verband zou houden met prestaties aan buiten de EU gevestigde afnemers.
Geschil
4. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van de haar in rekening gebrachte omzetbelasting op grond van artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Meer specifiek gaat het om de vraag of eiseres afnemers heeft van haar prestaties met een woon- of vestigingsplaats buiten de EU.
Standpunt eiseres
5. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd, omdat zij recht heeft op aftrek van voorbelasting. Eiseres stelt, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 14 juli 1998, First National Bank of Chicago (FNBC),3 dat zij een dienst verricht aan en afneemt van haar klanten en dat zij ook een dienst verricht aan en afneemt van B. De vergoeding voor al deze diensten is het bruto resultaat van alle transacties die eiseres heeft verricht in 2017, dan wel 2018. Aangezien (een deel van de gebruikers van) B buiten de EU gevestigd of woonachtig is, heeft zij recht op aftrek van voorbelasting. Eiseres stelt dat moet worden uitgegaan van aftrekpercentages van 42% (2017) en 40% (2018), dan wel een ander aftrekpercentage.
Standpunt verweerder
6. Verweerder stelt primair dat de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd, omdat eiseres ten aanzien van B slechts afnemer is van de dienst van B, waarbij zij aan B een vergoeding betaalt. Van een (samenhangende) dienst die eiseres verricht aan B is geen sprake. Subsidiair stelt verweerder dat het aftrekpercentage (maximaal) op 25% kan worden vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
7. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie is sprake van een dienst onder bezwarende titel, indien een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichting en een door de belastingplichtige daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie. Tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst moet een rechtsbetrekking bestaan in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld en de vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de ten behoeve van de ontvanger verrichte dienst.4 Het vereiste van een rechtstreeks verband veronderstelt dat partijen zijn verbonden in een contractuele verhouding of een andersoortige juridische verbintenis.5 Hierbij vormen de relevante contractuele bepalingen een in aanmerking te nemen factor, aangezien de contractuele situatie normaliter de economische en commerciële realiteit van de handelingen weergeeft.6
8. Eiseres heeft aangegeven dat een koop of verkoop van cryptovaluta door haar klanten op haar digitale platform, altijd wordt gevolgd door een (tegengestelde) verkoop of koop van dezelfde hoeveelheid en soort cryptovaluta door eiseres op een cryptobeurs, onder meer op het platform van B. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat zij voor de wisseltransacties bij B een vergoeding betaalt aan B. Dit volgt ook uit de tussen eiseres en B overeengekomen (service)voorwaarden, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort. Tussen partijen is niet in geschil dat B geen vergoeding betaalt aan eiseres. Anders dan eiseres stelt, volgt uit de feiten en omstandigheden dan ook dat eiseres de afnemer is van een dienst van B en niet dat eiseres (ook) een (daarmee samenhangende) dienst verricht aan B. Het is namelijk eiseres die in de verhouding met B een individualiseerbaar voordeel verkrijgt (tegen vergoeding), te weten gebruik kunnen maken van de faciliteiten van B.
9. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt nog gewezen op, meer in het bijzonder, het arrest FNBC. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het arrest FNBC op het onderhavige geval van toepassing te achten. Anders dan in onderhavige situatie heeft het HvJ in het arrest FNBC geoordeeld over deviezentransacties waarbij geen kosten of provisie is berekend en heeft het HvJ daarbij ook geoordeeld dat de (van de wederpartij) te ontvangen valuta niet beschouwd konden worden als vergoeding voor de dienst. Bij eiseres is daarentegen sprake van de situatie dat haar klanten cryptovaluta kunnen kopen of verkopen via het platform van eiseres en dat eiseres daarna op het platform van B de tegengestelde wisseltransactie aangaat. De rechtbank ziet dit als twee aparte diensten, waarbij eiseres tegen een (te ontvangen) vergoeding een dienst verricht aan haar klanten en daarnaast tegen een (te betalen) vergoeding een dienst afneemt van B. De klanten van eiseres zijn daardoor de enige afnemers van de prestaties van eiseres. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de klanten van eiseres binnen de EU gevestigd of woonachtig zijn, heeft eiseres geen afnemers met een woon- of vestigingsplaats buiten de EU. Aan de vraag welk aftrekpercentage moet worden toegepast komt de rechtbank zodoende dan ook niet meer toe. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd.
10. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.B. Woe, voorzitter, mr. E. Kouwenhoven en
mr. D.M. Drok, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: