Rechtbank Noord-Holland, 04-04-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:5119, HAA - 22 _ 5250
Rechtbank Noord-Holland, 04-04-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:5119, HAA - 22 _ 5250
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 4 april 2024
- Datum publicatie
- 3 december 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- HAA - 22 _ 5250
- Relevante informatie
- Art. 3.2 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Geïndexeerde geldlening. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich niet met succes beroepen op (de analoge toepassing van) het zogenoemde Fagoed-arrest. Verweerder heeft de in aftrek gebrachte indexering terecht gecorrigeerd.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/5250 tot en met HAA 22/5253
(gemachtigde: mr. S.F.J. Weel RB),
en
Procesverloop
HAA 22/5250 (belastingjaar 2014)
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een eerste navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.734 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 91. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 397 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
HAA 22/5251 (belastingjaar 2014)
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een tweede navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.153 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 91. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 738 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
HAA 22/5252 (belastingjaar 2015)
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.105 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 154. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 323 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en belastingrentebeschikking gehandhaafd.
HAA 22/5253 (belastingjaar 2016)
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.219. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 888 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.892. De belastingrentebeschikking is dienovereenkomstig verminderd.
Alle zaken
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024 te Haarlem. De beroepen van eiser zijn op zitting tegelijk behandeld met de beroepen met zaaknummers
HAA 22/5245 tot en met 22/5248 ( [naam 1] ) en HAA 22/5254 tot en met 22/5257 ( [naam 2] ).Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4] , mr. [naam 5] en mr. [naam 6] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is op 1 mei 2008 toegetreden tot de vennootschap onder firma genaamd “ [bedrijfsnaam 1] .” (hierna: de vof). Gedurende de belastingjaren 2014 en 2015 was eiser voor 50 procent gerechtigd tot de winst van de vof. Eiser genoot gedurende het belastingjaar 2016 een winstaandeel van 40 procent.
2. Op 1 oktober 2012 hebben eiser en de overige vennoten in de vof (hierna tezamen: de vennoten), in hun hoedanigheid van vennoot, een recht van erfpacht op percelen grond, kadastraal bekend als [gemeente] , sectie A nummers 478, 430 (thans 508 en 509) en 429, groot 36.57.20 hectare, gekocht (hierna: het recht van erfpacht) van de heer [naam 7] (hierna: [naam 7] ).
3. [naam 7] was tot 11 mei 2004 eigenaar van de grond waarop het recht van erfpacht is gevestigd (hierna: de grond). Op 11 mei 2004 heeft [naam 7] de grond, onder voorbehoud van het recht van erfpacht, verkocht aan [bedrijfsnaam 2] N.V. (thans: [bedrijfsnaam 3] N.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] )).
4. De tussen [naam 7] en [bedrijfsnaam 3] gesloten erfpachtovereenkomst is volledig en onder dezelfde voorwaarden overgenomen door de vennoten. De daarin opgenomen erfpachtvoorwaarden omvatten onder meer het recht van de erfpachter om na afloop van de erfpachttermijn (11 mei 2054) en op het zesentwintigste jaar na ingangsdatum van het recht van erfpacht (11 mei 2030) de grond te kopen.
5. In de jaarrekeningen van de vof en eisers aangiften ib/pvv vanaf het belastingjaar 2013 is het recht van erfpacht niet als zodanig geactiveerd op de balans. Op de balans is daarentegen de grond waarop het recht van erfpacht rust geactiveerd en daartegenover een schuld gepassiveerd (hierna: de schuld). De aankoopsom voor het recht van erfpacht,
€ 1.205.452, is verhoogd met een bedrag van € 857.011 tot een totaalbedrag van
€ 2.062.463, en daartegenover is een schuld van € 857.011 gepassiveerd. Eiser heeft hiervoor aansluiting gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 10 april 1996 (ECLI:NL:HR:1996:AA1866; hierna: het Fagoed-arrest).De vennoten hebben de grond, voorafgaand aan en gedurende de onderhavige jaren, niet in eigendom gehad. Er heeft geen verkoop van bloot eigendom van grond door de vennoten plaatsgevonden in verband waarmee ze een geldbedrag van derden (zouden) hebben ontvangen.
6. De schuld is jaarlijks geïndexeerd. De jaarlijkse indexering is in eisers aangiften ib/pvv over de jaren 2014 tot en met 2016 telkens ten laste van het hem toekomende resultaat van de vof gebracht. Verweerder heeft deze in aftrek gebrachte bedragen voor alle onderhavige belastingjaren gecorrigeerd naar nihil.
Geschil 7. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
- -
-
Zijn de navorderingsaanslagen ib/pvv voor de jaren 2014 en 2015 terecht en naar de juiste bedragen vastgesteld?
- -
-
Is de aanslag ib/pvv voor het jaar 2016, zoals deze na de uitspraak op bezwaar luidt, naar het juiste bedrag vastgesteld?
Meer specifiek is daarbij in geschil of verweerder de in aftrek gebrachte indexering van de schuld terecht heeft gecorrigeerd.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij het recht van erfpacht fiscaal op dezelfde wijze mag verwerken als [naam 7] , omdat hij de bestaande erfpachtovereenkomst één op één heeft overgenomen. Dit brengt volgens eiser mee dat hij zich kan beroepen op het
Fagoed-arrest. Verder stelt eiser - kort gezegd - dat indien de transactie anders was vormgegeven, namelijk aankoop van de grond en vervolgens verkoop van het bloot eigendom van de grond onder voorbehoud van een recht van erfpacht met terugkooprecht, de fiscale verwerking als geïndexeerde geldlening wel zou zijn toegestaan. Volgens eiser kan het niet zo zijn dat de vormgeving van de transactie van invloed is op de fiscale verwerking daarvan. De in aftrek gebrachte indexering is volgens eiser ten onrechte gecorrigeerd.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich niet in exact dezelfde positie bevindt als [naam 7] en dat eiser daarom geen beroep kan doen op het Fagoed-arrest. Verder voert verweerder aan dat voor de belastingheffing wordt aangesloten bij de feiten zoals die
zich hebben voorgedaan. Volgens verweerder dient eiser het recht van erfpacht te activeren tegen de aanschaffingskosten en is de indexering terecht gecorrigeerd.
Beoordeling van het geschil
10. In het Fagoed-arrest heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Het Hof heeft de stelling van de Inspecteur dat de economische eigendom van de landerijen bij belanghebbende bleef berusten, verworpen op grond van de overweging dat de waardeveranderingen van het bouwland na 18 mei 1988, gelet op de wijze waarop in geval van terugkoop de prijs wordt vastgesteld, bepaald niet alleen de erfpachter aangaan. Deze overweging is op zichzelf bezien juist. Dit neemt echter niet weg dat het economische belang bij het land voor een groot deel bij belanghebbende bleef berusten. Immers, indien ervan wordt uitgegaan, gelijk het Hof heeft gedaan, dat het terugkooprecht zijn waarde zal behouden, moet worden aangenomen dat het land te gelegener tijd in het vermogen van belanghebbendes onderneming zal terugkeren, tegen betaling van het bedrag dat hij in 1988 heeft ontvangen, nadat daarop de overeengekomen indexering is toegepast. De aldus ontstane situatie komt zozeer overeen met die waarin een geïndexeerde geldlening zou zijn aangegaan, dat belanghebbende niet in strijd zou handelen met goed koopmansgebruik, indien hij bij de berekening van de jaarlijkse winst het land zonder verandering van de boekwaarde in de fiscale balans zou opnemen, het door hem ontvangen bedrag van ƒ 281.000,--, vermeerderd met de te zijnen laste gebrachte kosten ten bedrage van ƒ 9.000,--, derhalve in totaal ƒ 290.000,-- als een geldlening zou aanmerken, en jaarlijks de uit de indexering voortvloeiende wijziging van dit bedrag in aanmerking zou nemen.”
11. Naar het oordeel van de rechtbank wijkt het onderhavige feitencomplex op essentiële punten en daarmee in rechtens relevante zin af van de feiten die ten grondslag liggen aan het Fagoed-arrest. De vennoten hebben immers tegen betaling een erfpachtrecht en een kooprecht overgenomen van een derde, terwijl in het Fagoed-arrest sprake is van de verkoop van grond onder het voorbehoud van een erfpachtrecht en een terugkooprecht. Niet valt in te zien waarom in de onderhavige zaken - net als in het Fagoed-arrest - sprake zou zijn van gelijkenis met het aangaan van een geïndexeerde geldlening. De vennoten hebben geen geld - dat fiscaal zou kunnen worden verantwoord als schuld - van een derde ontvangen in het kader van verkoop van bloot eigendom, voorbehoud van het recht van erfpacht en een daarmee samenhangend kooprecht. Anders dan in het Fagoed-arrest kan in de onderhavige zaken ook niet verondersteld worden dat de grond zal ‘terugkeren’ in het vermogen van eisers onderneming. Daarvoor is immers onder meer vereist dat de betreffende grond voorafgaand aan de verkrijging van het recht van erfpacht tot het ondernemingsvermogen van de vof behoorde. Die situatie doet zich hier niet voor.
12. De stelling van eiser dat hij door de koop van het recht van erfpacht met het daarmee samenhangende kooprecht in dezelfde situatie als [naam 7] is komen te verkeren, en hij gelet daarop de grond voor de volle eigendomswaarde mag activeren met daartegenover het passiveren van een schuld, wordt door de rechtbank verworpen. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat de door eiser opgevoerde extra actief- en passiefposten slechts gebaseerd zijn op door eiser gemaakte berekeningen. Indien de vof in oktober 2012 de grond in volle eigendom gekocht zou hebben en vervolgens het bloot eigendom onder voorbehoud van een recht van erfpacht met terugkooprecht zou hebben verkocht aan [bedrijfsnaam 3] , is maar de vraag, aldus verweerder, voor welke bedragen deze transactie dan zou hebben plaatsgevonden, in hoeverre dit dan zou overeenkomen met de door eiser gemaakte berekeningen, en wat de fiscale gevolgen daarvan zouden zijn. De rechtbank volgt verweerder hierin.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser zich niet met succes kan beroepen op (de analoge toepassing van) het Fagoed-arrest. De enkele omstandigheid dat de vennoten de bestaande erfpachtovereenkomst met kooprecht (ongewijzigd) hebben overgenomen van [naam 7] doet aan het voorgaande niet af.
14. Eisers stelling dat het niet zo kan zijn dat de vormgeving van de transactie van invloed is op de fiscale verwerking daarvan, vindt geen steun in het recht. Het door eiser geschetste alternatieve scenario heeft zich niet voorgedaan. Verweerder merkt daarom terecht op dat de vraag of de fiscale verwerking als geïndexeerde geldlening in de door eiser beschreven hypothetische situatie wél zou zijn toegestaan, buiten de reikwijdte van deze procedure valt.
15. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de in aftrek gebrachte indexering terecht heeft gecorrigeerd. Bij deze uitkomst is niet in geschil dat de door verweerder toegepaste correcties juist zijn.
Slotsom
16. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.