Bloot eigendom certificaten zonder economisch belang bij fictieve vervreemding volledig belast onder de ab-heffing
Bloot eigendom certificaten zonder economisch belang bij fictieve vervreemding volledig belast onder de ab-heffing
Gegevens
- Nummer
- 2025/949
- Publicatiedatum
- 15 september 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Uitspraak
De inspecteur mag bij overlijden het volledige economische belang in aanmerking nemen, ook als bloot eigendom van certificaten bij een stichting ligt en het economisch belang volledig bij de vruchtgebruiker is gebleven.
Mevrouw A en de heer H wilden hun ondernemingsvermogen niet laten vererven aan familie maar toekomen aan goede doelen. Zij richtten hiervoor in 2009 een ANBI stichting op. In overleg met de Belastingdienst werd besloten om een tweede stichting (niet-ANBI) op te richten, die de bloot eigendom van de certificaten van aandelen zou verkrijgen. Na overleg met de Belastingdienst werd in 2011 deze structuur uitgevoerd: mevrouw A, haar man en diens broer droegen de bloot eigendom van hun certificaten voor € 1 over aan een door hen opgerichte stichting, terwijl zij het vruchtgebruik behielden. Bij overlijden van een vruchtgebruiker moest de stichting steeds een 30-jarig vruchtgebruik schenken aan de ANBI, waarna dit proces herhaald zou worden tot de ondernemingsactiviteiten zouden eindigen. Het betrof aandelen in vennootschappen actief in de op- en overslag van granen en diervoeders in de Rotterdamse haven. Bij overlijden van mevrouw A in 2015 heeft de inspecteur een fictieve vervreemding aangenomen van haar aanmerkelijk belang.
Economisch belang blijft bij vruchtgebruiker De rechtbank volgt de inspecteur dat sprake is van een fictieve vervreemding als bedoeld in art. 4.16 Wet IB 2001, nu het economische belang bij de aandelen volledig bij de vruchtgebruikers blijft en de stichting – die de bloot eigendom bezit – nooit volledig eigenaar wordt zolang het vruchtgebruik steeds wordt hernieuwd. De bloot eigendom vertegenwoordigt dus geen waarde: het stemrecht en economisch voordeel blijven immers bij de vruchtgebruikers zolang de activiteiten doorlopen. Omdat de waarde van het vruchtgebruik gelijk is aan de volle waarde van de aandelen, is de door de inspecteur gehanteerde intrinsieke waarde niet te hoog vastgesteld.
Geen sprake van opgewekt vertrouwen Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt volgens de rechtbank. Hoewel er intensief overleg is geweest met de Belastingdienst over de structuur, was dit overleg vooral gericht op de ANBI-status en schenkbelastingaspecten. Er is geen contact geweest met de inspecteur inkomstenbelasting over de mogelijke fiscale gevolgen voor de inkomstenbelasting bij overlijden. De inspecteu heeft geen vertrouwen gewekt dat er geen gevolgen zouden zijn verbonden aan een fictieve vervreemding van het vruchtgebruik. De rechtbank wijst ook het verweer af dat sprake zou zijn van een onredelijke heffing omdat geen daadwerkelijk inkomen is genoten. Art. 4.16 Wet IB 2001 behelst bewust een wettelijke fictie om alsnog belastingheffing mogelijk te maken bij overlijden van een aanmerkelijkbelanghouder.
Het beroep is ongegrond.
Bron: Rb. Gelderland, 14-08-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:7053
Wet: art. 2.14a en art. 4.16 Wet IB 2001