Heffing saldolijfrente vormt buitensporige last bij overgangsrecht
Heffing saldolijfrente vormt buitensporige last bij overgangsrecht
Gegevens
- Nummer
- 2025/1127
- Publicatiedatum
- 20 oktober 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Uitspraak
Bij het einde van het overgangsrecht voor oude saldolijfrenten mag de inspecteur niet automatisch uitgaan van de waarderingsregels; in dit geval zorgt de toepassing van die wetgeving voor een onaanvaardbare last voor de belastingplichtige.
Een vrouw ontvangt vanaf 1995 een saldolijfrente nadat haar echtgenoot is overleden. Oorspronkelijk was deze polis bedoeld voor een vaste kapitaaluitkering en een overlijdensuitkering; later koopt de vrouw met de uitkering een levenslange, periodieke lijfrente. Door wetgeving geldt een overgangsregeling: saldolijfrenten afgesloten vóór 14 september 1999 vallen lang onder het oude fiscale regime (box 1), tot die regeling per 31 december 2020 eindigt. Dan moet ineens over het resterende saldo in box 1 worden afgerekend. De inspecteur stelt dat volgens de wettelijke regels uitgegaan moet worden van de waarde in het economisch verkeer (in dit geval € 158.528). De vrouw voert aan dat deze afrekening in haar persoonlijke situatie onrechtvaardig uitpakt en dat sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op haar eigendomsrecht, zoals beschermd door art. 1 EP EVRM.
Oordeel over overgangsregime saldolijfrenten De rechtbank stelt vast dat de situatie van de vrouw past binnen de wettelijke bepalingen, maar toetst of deze uitkomst in haar individuele geval leidt tot een buitensporige last en een schending van het eigendomsrecht. De rechtbank vindt dat sprake is van een grote onevenwichtigheid tussen de heffing en de financiële positie van de vrouw. De heffingsgrondslag voor de afrekening ligt vijftien keer hoger dan de jaaruitkeringen van de polis en vijf keer hoger dan haar normale inkomen. Zij heeft geen mogelijkheid het bedrag uit haar lijfrente veilig te stellen door afkoop, maar zou (mogelijk) geld moeten lenen om aan haar fiscale verplichting te voldoen. Deze situatie wijkt duidelijk af van doorsneegevallen en leidt tot een individuele en buitensporige last.
Rechtsherstel in persoonlijk geval De rechtbank beslist dat het beroep van de vrouw slaagt. De aanslag wordt verminderd en de beschikking belastingrente evenredig aangepast. De rechtbank bepaalt het nieuwe belastbare inkomen uit werk en woning op € 109.490, waardoor de belastingdruk voor haar situatie evenwichtig wordt hersteld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod wijst de rechtbank af; het overgangsrecht is immers voor alle polishouders tegelijk geëindigd.
Bron: Rb. Noord-Holland 04-09-2025 (gepubl. 16-10-2025), ECLI:NL:RBNHO:2025:10755
Wet: art. 45 Wet IB 1964, art. 19 Uitv. besluit IB 2001, art. 5.23 en art. 3.120 Wet IB 2001 art. 1 EP EVRM