Werkkostenregeling mogelijk als niet-inhoudingsplichtige werkgever vergoedingen niet heeft aangewezen

Werkkostenregeling mogelijk als niet-inhoudingsplichtige werkgever vergoedingen niet heeft aangewezen

Gegevens

Nummer
2025/1158
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:1617
Rubriek
Uitspraak

Ook werknemers met een buitenlandse, niet-inhoudingsplichtige werkgever kunnen gebruikmaken van gerichte vrijstellingen als aan de voorwaarden van de werkkostenregeling wordt voldaan.


Een piloot werkt in 2016 voor een Ierse luchtvaartmaatschappij. Hij is via een uitzendbureau ingehuurd en ontvangt betalingen via twee Ierse vennootschappen waarvan hij mede-aandeelhouder is. Deze vennootschappen vergoeden hem deels loon en deels bedragen onder de noemer ‘expenses’(in totaal € 38.586). De piloot geeft zijn inkomen aan, waarbij hij de expenses aanmerkt als onbelaste kostenvergoedingen. De inspecteur rekent het grootste deel daarvan echter tot het loon. Voor het hof is in geschil of de expenses kwalificeren als gerichte vrijstellingen binnen de werkkostenregeling. Tijdens de zitting doet de inspecteur een voorstel om €7.700 als gerichte vrijstelling te accepteren voor reis- en vervoerskosten.

Inspecteur wijzigt standpunt tijdens procedure Het hof oordeelt dat ook bij een niet-inhoudingsplichtige werkgever sprake kan zijn van gerichte vrijstellingen, ook al zijn de vergoedingen niet formeel als eindheffingsbestanddeel aangewezen. De piloot slaagt er echter niet in om aan te tonen dat hij recht heeft op meer vrijstellingen dan de €7.700 die de inspecteur heeft voorgesteld. Het hof volgt dat standpunt en vermindert de aanslag dienovereenkomstig.

Hoge Raad bevestigt oordeel van het hof In cassatie voert de staatssecretaris aan dat geen sprake is van een overeengekomen kostenvergoeding en dat de werkgever de vergoedingen niet heeft aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De Hoge Raad verwerpt beide klachten, onder verwijzing naar zijn arrest van 5 september 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1236). Omdat de inspecteur zijn eerdere standpunt ondubbelzinnig heeft ingetrokken en het compromis van € 7.700 als nieuw standpunt heeft ingenomen, mocht het hof daarop zijn oordeel baseren.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond.

Bron: HR 24-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1617
Wet: art. 3.84 Wet IB 2001, art. 31 lid 1 letter f en art. 31a lid 4 Wet LB 1964