Ingangsmoment voortzetting 30%-regeling terecht vastgesteld
Ingangsmoment voortzetting 30%-regeling terecht vastgesteld
Gegevens
- Nummer
- 2025/1209
- Publicatiedatum
- 7 november 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Uitspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur het aanvangsmoment van de voortzetting van de 30%-regeling juist heeft vastgesteld. De late indiening van het verzoek leidt tot een latere ingangsdatum.
Een werknemer werd in maart 2023 door een Amerikaans bedrijf uitgezonden naar Nederland en ging werken bij een Nederlandse bv binnen hetzelfde concern. Voor deze tewerkstelling werd de 30%-regeling toegekend tot maart 2028. Omdat de werkgever nog geen erkende referent was bij de IND, stapte de werknemer in september 2023 over naar een payrollbedrijf dat wél erkend was. Samen met dit bedrijf diende hij pas in mei 2024 een verzoek in om voortgezette toepassing van de 30%-regeling. De inspecteur stelde het ingangsmoment op 1 juni 2024 vast.
Geen beleidsruimte voor inspecteur De rechtbank stelt vast dat het verzoek buiten de wettelijke termijn van vier maanden is ingediend. Daardoor gaat de voortzetting pas in op de eerste dag van de maand na het verzoek, in dit geval 1 juni 2024. De inspecteur heeft volgens de rechtbank geen beleidsruimte om hiervan af te wijken. De wetgever heeft bewust bepaald dat een te laat verzoek leidt tot een verkorte looptijd van de regeling.
Evenredigheidsbeginsel helpt werknemer niet De werknemer voerde aan dat de termijnoverschrijding hem niet te verwijten was, onder meer door trage besluitvorming en foutieve adressering door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt echter dat het evenredigheidsbeginsel niet kan worden toegepast op de wettelijke bepalingen van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting. De regels zijn dwingend en laten geen ruimte voor maatwerk in individuele gevallen. Het beroep is daarom ongegrond.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 27-10-2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:7250
Wet: art. 10ed, 10ei en 10eg UBLB