Rijksbijdrage en cursusgeld vormen wel vergoeding voor mbo/vavo-onderwijs
Rijksbijdrage en cursusgeld vormen wel vergoeding voor mbo/vavo-onderwijs
Gegevens
- Nummer
- 2025/1256
- Publicatiedatum
- 18 november 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Uitspraak
A-G Ettema concludeert dat mbo- en vavo-onderwijs economische activiteiten zijn, omdat de rijksbijdrage – samen met het cursusgeld – als vergoeding geldt voor het onderwijs.
Een onderwijsinstelling verzorgt mbo-, vavo- en maatwerkonderwijs. Leerlingen jonger dan 18 jaar betalen geen bijdrage; leerlingen van 18 jaar of ouder betalen lesgeld aan duo (bol) of cursusgeld aan de instelling (bbl). Het grootste deel van de kosten wordt gedekt door de rijksbijdrage van ocw. De instelling voldoet in 2017–2019 btw en maakt bezwaar, omdat zij volledige aftrek van voorbelasting wil. Zij stelt dat al haar onderwijs economische activiteiten zijn en dat daarom geen pre pro rata hoeft te worden toegepast. De inspecteur en later rechtbank Den Haag en hof Den Haag oordelen dat het merendeel van het onderwijs niet onder bezwarende titel wordt verricht: er is geen rechtstreeks verband tussen de diensten en de bijdragen, en de rijksbijdrage is geen vergoeding. Daarom moet de instelling volgens hen haar kosten splitsen in economische en niet-economische activiteiten.
Rijksbijdrage is voldoende gekoppeld aan het onderwijs A-G Ettema stelt dat de rijksbijdrage wél een daadwerkelijke vergoeding vormt voor het onderwijs dat de leerlingen als groep verbruiken. De bijdrage is kostendekkend en nauw afgestemd op de onderwijsvraag bij de instelling. Daardoor bestaat een voldoende rechtstreeks verband, zodat het onderwijs onder bezwarende titel wordt verricht. Het lesgeld van voltijdleerlingen vormt géén vergoeding voor het onderwijs van deze instelling: het is een algemene wettelijke heffing en hangt niet samen met de prestaties van de instelling zelf.
Ook onderwijs aan leerlingen jonger dan 18 jaar is economisch Volgens de A-G moet de rijksbijdrage worden geacht mede een vergoeding te zijn voor onderwijs aan leerlingen jonger dan 18 jaar, omdat de bekostiging op alle deelnemers is gebaseerd. Daarmee vormt het gehele onderwijs een economische activiteit en vervalt de noodzaak van een pre pro rata. Het cursusgeld van bbl-leerlingen hoort daarnaast bij de vergoeding, maar het wettelijke lesgeld moet volledig buiten beschouwing blijven. De A-G adviseert het cassatieberoep gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen voor onderzoek naar een correcte pro rata-berekening, omdat de bestaande berekeningen op onjuiste uitgangspunten zijn gebaseerd.
Bron: PHR 31-10-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1172
Wet: art. 7 Wet OB 1968 en art. 9(1) Btw-richtlijn