WGA-uitkering is inkomen uit tegenwoordige arbeid

WGA-uitkering is inkomen uit tegenwoordige arbeid

Gegevens

Nummer
2023/245
Publicatiedatum
20 maart 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:370
Rubriek
Uitspraak

De Belastingdienst voert in het Handboek Loonheffingen begunstigend beleid als een werkgever een WGA-uitkering doorbetaalt. Het gelijkheidsbeginsel zorgt ervoor dat dit beleid ook geldt voor WGA-uitkeringen van het UWV.


Een man ontvangt in 2018 een WGA-uitkering van het UWV van € 17.753. Hij geeft deze aan als inkomsten uit vroegere arbeid, waardoor hij over de bedrag geen recht op arbeidskorting heeft.
De inspecteur legt de definitieve aanslag overeenkomstig de aangifte op. Vijf weken later dient de man een herziene aangifte in, waarbij hij de WGA-uitkering bij inkomsten uit tegenwoordige arbeid vermeldt. De inspecteur behandelt de herziene aangifte als een verzoek om ambtshalve vermindering en wijst deze af. De man is het hier niet mee eens. Werknemers die de WGA-uitkering via hun werkgever ontvangen hebben door een goedkeuring in paragraaf 7.6.2 van het Handboek Loonheffingen (2020) wel recht op de arbeidskorting. Dit is volgens de man in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Gelijkheidsbeginsel Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen door een bestuursorgaan, zoals de Belastingdienst, gelijk dienen te worden behandeld. Ongelijke behandeling van gelijke gevallen is slechts toegestaan als daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Vast staat de WGA-uitkering inkomen uit vroegere arbeid is, waardoor deze niet betrokken wordt in de berekening van de arbeidskorting. Door begunstigend beleid van de Belastingdienst (neergelegd in het Handboek Loonheffingen), wordt de WGA-uitkering in sommige gevallen wel aangemerkt als inkomen uit tegenwoordige arbeid. Het hof oordeelt dat deze ongelijke behandeling niet voortvloeit uit de wet, maar uit het Handboek Loonheffingen. Dit Handboek is naar het oordeel van het hof te kwalificeren als door de Belastingdienst gevoerd begunstigend beleid. Dat dit beleid in eerste instantie is gericht op het verlichten van administratieve lasten van inhoudingsplichtigen, is in het huidige tijdsbestek geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond voor de ongelijke behandeling van deze gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt.

Bron: Hof Den Haag, 22-02-2023 (gepubl. 16-03-2023) (ECLI:NL:GHDHA:2023:370)
Wet: art. 8.1 en art. 8.11 Wet IB 2001, par 7.6.2 Handboek Loonheffingen 2020