Home

Eenmalige gedeeltelijke afkoop pensioen

Eenmalige gedeeltelijke afkoop pensioen

Gegevens

Kenmerk
KG:204:2022:11
Publicatiedatum
16 februari 2023
Bron
Kennisgroepen Standpunten
Status
Geldig

Aanleiding

Het is de bedoeling dat een pensioengerechtigde het recht krijgt om ten hoogste 10% van de waarde van zijn aanspraak op ouderdomspensioen[voetnoot1] af te kopen. [voetnoot2] Met de introductie van dit keuzerecht wordt beoogd deelnemers aan een pensioenregeling bij de start van de uitkeringsfase meer flexibiliteit te bieden in de aanwending van hun pensioenvermogen.[3] Het keuzerecht voor deelnemers met een pensioenaanspraak vloeit rechtstreeks voort uit de wet en is dus niet afhankelijk van de pensioenvoorwaarden van de uitvoerder van de pensioenregeling.

De eenmalige, gedeeltelijke afkoop moet plaatsvinden op de pensioeningangsdatum. Alleen deelnemers waarbij het pensioen ingaat in de maand waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken of op de eerste dag volgend op de maand waarin zij AOW-gerechtigd worden, krijgen de mogelijkheid om het bedrag ineens tot uitbetaling te laten komen in de maand januari van het jaar volgend op het jaar waarin zij AOW-gerechtigd worden. Dit om te voorkomen dat zij een hogere of lagere AOW-premie verschuldigd zijn over de afkoop afhankelijk van of zij eerder of later in een jaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken.[4]

Bij uitkeringsovereenkomsten mag de afkoop maximaal 10% van de waarde van de aanspraak op ouderdomspensioen betreffen. In geval van een kapitaal- of premieovereenkomst mag maximaal 10% van het kapitaal dat bestemd is voor ouderdomspensioen worden afgekocht.[5]

De uitvoerders zijn verplicht om deelnemers tijdig en correct te informeren over deze keuzeregeling en te wijzen op de mogelijke gevolgen voor de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting, sociale premies en inkomensafhankelijke regelingen.[6] In dat kader is de vraag opgekomen welke loontabel uitvoerders moeten toepassen op de eenmalige afkoop.

Vraag

Is op de afkoop van een pensioenaanspraak een tijdvaktabel of de tabel bijzondere beloningen van toepassing?

Antwoord

De afkoop van een pensioenaanspraak vormt een bijzondere beloning in de zin van artikel 26 Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) waarop de tabel bijzondere beloningen van toepassing is.

Beschouwing

Onder de huidige wetgeving leidt het afkopen van een deel van de waarde van een ouderdomspensioen ertoe dat de gehele aanspraak in de loonheffing wordt betrokken.[7] Bij een gedeeltelijke afkoop van de waarde van een aanspraak op periodieke uitkeringen van een oudedagsvoorziening in de derde pijler wordt de aanspraak slechts in de loonheffing[8] betrokken voor zover het kapitaal wordt afgekocht.

Op de ingangsdatum zal in artikel 19b, vierde lid, Wet LB[9] een verwijzing naar artikel 69a PW worden toegevoegd waarmee wordt voorkomen dat de eenmalige afkoop van de pensioenaanspraak kwalificeert als een onregelmatige handeling. Het afgekochte deel van de waarde van de pensioenaanspraak wordt op grond van artikel 10, eerste lid, Wet LB in de loonheffing betrokken als loon uit vroegere dienstbetrekking.[10] Het afgekochte deel van een lijfrente wordt op grond van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, Wet LB in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten eerste en tweede lid, UBLB in de loonheffing betrokken als loon uit vroegere arbeid.[11]

De uitvoerder is verplicht loonheffing in te houden op het tijdstip waarop het loon uit vroegere dienstbetrekking wordt genoten.[12] De inhouding vindt plaats volgens de geldende loonbelastingtabel.[13] Welke tabel geldt, is afhankelijk van het genietingsmoment en het loontijdvak. Artikel 25, eerste lid, Wet LB geeft een definitie van het begrip loontijdvak: “het tijdvak waarover het loon wordt genoten”. De Hoge Raad[14] heeft het loontijdvak omschreven als “het tijdvak waarin het uitbetaalde loon is verdiend”. [15]

Door het opnemen van een deel van de waarde van de aanspraak op ouderdomspensioen als een bedrag ineens, verliest dit deel de pensioenbestemming.[16] Het keuzerecht kwalificeert daarmee ook als afkoop in de zin van artikel 1 PW. De afkoop komt dus in de plaats van de periodieke uitkeringen en kan daarmee ook niet meer gekoppeld worden aan een bepaald loontijdvak. De afkoop van een pensioenaanspraak is een eenmalige beloning en kwalificeert daarmee als een bijzondere beloning in de zin van artikel 26, eerste lid, Wet LB waarop de tabel voor bijzondere beloningen van toepassing is.[17]

Ook afkoopsommen van lijfrenten zijn eenmalige uitkeringen die niet gekoppeld kunnen worden aan een loontijdvak en waarop de tabel bijzondere beloningen van toepassing is. Alleen voor afkoopsommen als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel d, Wet IB 2001 is wettelijk geregeld dat (in afwijking van hoofdstuk III) de belasting 52% bedraagt.[18] “Zonder deze bepaling zou namelijk de tabel bijzondere beloningen op de afkoopsom van toepassing zijn, (…).” [19]

Voetnoten

[1] Artikel 69a PW.

[2] Alsmede aanspraken op een lijfrenteverzekering, lijfrenterekening en lijfrentebeleggingsrecht op grond van het voorgestelde artikel 4:71.0a van de Wet op het financieel toezicht. Hierna wordt onder een pensioenaanspraak eveneens verstaan een aanspraak op een lijfrente.

[3] Kamerstukken II 2019/20, 35555, nr. 3, p. 3.

[4] Handelingen II 2021/22, 35555, nr. 20 p. 6.

[5] Kamerstukken II 2019/20, 35555, nr. 3, p. 5.

[6] Kamerstukken II 2019/20, 35555, nr. 3, p. 12-13.

[7] Artikel 19b, eerste lid, Wet LB.

[8] Artikel 34, eerste lid, onderdeel a, Wet LB juncto artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten eerste Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB).

[9] Stb. 2021-20.

[10] Kamerstukken II 2019/20, 35555, nr. 3, p. 55.

[11] In het voorgestelde twaalfde lid van artikel 3.133 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt geregeld dat hetgeen wordt ontvangen ter zake van de in het negende, tiende en elfde lid van genoemd artikel toegestane afkopen als termijn van een lijfrente wordt aangemerkt.

[12] Artikel 6, eerste lid, onderdeel b, Wet LB in samenhang met artikel 27, tweede lid, Wet LB in samenhang met artikel 13a Wet LB.

[13] Artikel 27, derde lid, Wet LB.

[14] HR 2 november 1977 (ECLI:NL:HR:1977:AX3430).

[15] Zie ook hoofdstuk 13.2.3 (p. 329) van Loonheffingen (editie 2022) van Verploegh, Jentink, Taouil waarin loontijdvak wordt omschreven als “het tijdvak waarover het loon volgens de arbeidsovereenkomst is vastgesteld”.

[16] Zie Kamerstukken II 2019/20, 35555, nr. 3, p. 4.

[17] Vergelijk Hof Amsterdam 9 augustus 2009, nrs. 07/01049 en 07/01052 (niet gepubliceerd) opgevolgd door ECLI:NL:HR:2010:BM7364. Zie ook B.G.J. Schuurman, Pensioen en andere toekomstvoorzieningen, VII.D.5.4 Afkoop van Pensioen en Cursus Belastingrecht LB 3.4 Tabel bijzondere beloningen (art. 26).

[18] Artikel 34, tweede lid, Wet LB.

[19] Kamerstukken II 2008/09, 31704, nr. 3, p. 53.