Home

Betekening van de uniforme titel en artikel 4:122 Awb

Betekening van de uniforme titel en artikel 4:122 Awb

Gegevens

Kenmerk
KG:207:2024:5
Publicatiedatum
10 juni 2024
Bron
Kennisgroepen Standpunten
Status
Geldig

Aanleiding

Op 5 november 2021 wees de Hoge Raad een arrest (ECLI:NL:HR:2021:1510) over de wijze waarop de betekeningskosten van een dwangbevel in rekening kunnen worden gebracht. Artikel 4:122, eerste lid, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de kosten van het dwangbevel óp het dwangbevel worden vermeld. Als de kosten niet op het dwangbevel worden vermeld, dan brengt dit volgens de Hoge Raad niet mee dat de kosten van het dwangbevel niet rechtsgeldig in rekening zijn gebracht; ze kunnen ook in rekening worden gebracht door vermelding op de akte van betekening. Wel brengt het niet vermelden van die kosten op het dwangbevel volgens de Hoge Raad mee dat de ontvanger ter zake van die kosten geen executoriale titel verkrijgt.

In het kader van dit arrest is ten aanzien van de betekeningskosten van de uniforme titel de navolgende hoofdvraag met subvragen opgekomen.

Vragen

  1. Is artikel 4:122 Awb ook van toepassing op de betekening van de uniforme titel zoals bedoeld in artikel 12 van de Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (hierna: Richtlijn 2010/24/EU)?

  2. Zo ja, is het vermelden van de betekeningskosten op de akte van betekening van de uniforme titel in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1510) dan nog wel de gewenste werkwijze?

  3. Zo ja, kan de dwanginvordering van die betekeningskosten dan alleen plaatsvinden door middel van een separate executoriale titel?

  4. Zo nee, is er dan nog altijd reden om de betekeningskosten van de uniforme titel te berekenen conform artikel 3, eerste lid van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: KIR)?

Antwoorden

  1. Nee, omdat de uniforme titel zoals bedoeld in artikel 12 Richtlijn 2010/24/EU geen dwangbevel is in de zin van artikel 4:114 Awb, is artikel 4:122 Awb niet van toepassing op kosten voor de betekening van de uniforme titel. Voor de betekening van de uniforme titel met bevel tot betaling moet aangesloten worden bij artikel 3, tweede lid, KIR. Dat artikellid bepaalt de kosten voor het ingevolge wettelijk voorschrift doen van een ander exploot.

  2. Het antwoord op de hoofdvraag luidt ontkennend, zodat beantwoording van deze subvraag in principe niet aan de orde is. De kennisgroep merkt echter op dat de betekeningskosten op de akte van betekening vermeld moeten worden, omdat het wettelijk kader niet voorziet in de mogelijkheid om die kosten op de uniforme titel zelf te vermelden.

  3. Het antwoord op de hoofdvraag luidt ontkennend, zodat beantwoording van deze subvraag in principe niet aan de orde is. De kennisgroep merkt echter op dat het juist is dat de dwanginvordering van de betekeningskosten van de uniforme titel alleen plaats kan vinden na verkrijging van een separate executoriale titel ten aanzien van die kosten. Buiten de dwanginvordering bestaat desalniettemin de mogelijkheid van verrekening enerzijds en inhouding op het aan de verzoekende lidstaat als invorderingsopbrengst over te maken bedrag anderzijds, zodat het - mede gelet op de hoogte van de kosten (zie hierna onder c.) - in de regel niet opportuun zal zijn om enkel voor de betekeningskosten van de uniforme titel een  procedure ter verkrijging van een executoriale titel te initiëren.

  4. Aangezien de uniforme titel geen dwangbevel is in de zin van artikel 4:114 Awb, is artikel 3, eerste lid, KIR niet van toepassing. Voor de betekening van de uniforme titel met bevel tot betaling kunnen kosten in rekening worden gebracht op grond van artikel 3, tweede lid, KIR. Dat artikellid bepaalt de kosten voor het ingevolge wettelijk voorschrift doen van een ander exploot.

Beschouwing

Binnen de Europese Unie kunnen lidstaten elkaar om bijstand verzoeken bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen op grond van de Richtlijn 2010/24/EU. In Nederland is deze richtlijn omgezet in de Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012 (hierna: WWB-EU). De verzoekende autoriteit voegt bij het verzoek om bijstand een uniforme titel als bedoeld in artikel 12 Richtlijn 2010/24/EU (een ‘uniform instrument permitting enforcement’, ofwel UIPE). De belastingdeurwaarder betekent de uniforme titel en brengt op het ‘Exploot Akte van betekening van een (vervangende) Europese uniforme titel en bevel tot betaling’ de betekeningskosten in rekening bij de belastingschuldige. Voor de hoogte van de betekeningskosten wordt momenteel aangesloten bij artikel 3, eerste lid, KIR. De betekening van de uniforme titel wordt zodoende tot op heden in de praktijk beschouwd als de betekening van een dwangbevel met bevel tot betaling.

Toepasselijkheid artikel 4:122 Awb

De invordering van de schuldvordering van een verzoekende lidstaat vindt in beginsel plaats alsof het een schuldvordering van de aangezochte lidstaat betreft. Daarbij worden de bevoegdheden en procedures die in de aangezochte lidstaat gelden voor de invordering van dezelfde belasting of hetzelfde recht dan wel, bij gebreke daarvan, een soortgelijke belasting of soortgelijk recht, overeenkomstig toegepast (artikel 13 Richtlijn 2010/24/EU). De aangezochte lidstaat moet de schuldvordering van de verzoekende lidstaat dus behandelen alsof het een eigen belastingvordering is. De achtergrond van deze bepaling is in paragraaf 14 van de considerans van de Richtlijn 2010/24/EU toegelicht:

De efficiëntie is er het meest mee gediend dat de aangezochte autoriteit die uitvoering geeft aan een verzoek om bijstand, de bevoegdheden kan aanwenden waarover zij krachtens haar nationale wetgeving beschikt voor uit dezelfde of soortgelijke belastingen of rechten voortvloeiende schuldvorderingen. (…).

In het licht van het voorgaande verklaart artikel 15, tweede lid, WWB-EU de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990) in beginsel van overeenkomstige toepassing op de invordering ten behoeve van andere lidstaten. Voor zover de Iw 1990 als lex specialis (bijzondere wetgeving) de Awb niet uitsluit, is laatstgenoemde wet ook van toepassing bij de invordering ten behoeve van andere lidstaten.

Voor het antwoord op de hoofdvraag of artikel 4:122 Awb van toepassing is op de uniforme titel als bedoeld in artikel 12 Richtlijn 2010/24/EU, is van belang om na te gaan of de uniforme titel als dwangbevel kwalificeert. De kennisgroep komt tot het standpunt dat dit niet het geval is.

Ten eerste volgt uit artikel 13, derde lid, WWB-EU dat de uniforme titel in Nederland wordt behandeld als een executoriale titel van een Nederlandse schuldvordering. Er staat niet dat de uniforme titel als dwangbevel kwalificeert. Een dergelijke gelijkstelling blijkt ook niet uit de parlementaire geschiedenis bij de WWB-EU. In de memorie van toelichting staat alleen dat een verzoek tot invordering vergezeld gaat van een uniforme executoriale titel, dat deze titel het nemen van executiemaatregelen mogelijk maakt en dat deze titel de enige basis vormt voor de invorderingsmaatregelen in Nederland (zie Kamerstukken II 2011/12, 33022, nr. 3, p. 4 en 16).

Ten tweede vindt bovenstaand standpunt steun in de definiëring van de term ‘dwangbevel’. Op grond van artikel 4:114 Awb wordt onder dwangbevel verstaan: een schriftelijk bevel van een bestuursorgaan dat ertoe strekt de betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 4:85 Awb af te dwingen. Uit de definitie blijkt allereerst dat uitsluitend bestuursorganen dwangbevelen kunnen uitvaardigen. Nu de verzoekende lidstaat de uniforme titel opmaakt, wordt niet voldaan aan het bestuursorgaan begrip als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, Awb. Daarnaast blijkt uit de definitie dat het moet gaan om een geldsom als bedoeld in artikel 4:85 Awb. Het gaat daarbij om bestuursrechtelijke geldschulden aan of van een bestuursorgaan. Daar is bij wederzijdse bijstand bij de invordering op grond van Richtlijn 2010/24/EU geen sprake van. Weliswaar moet de aangezochte lidstaat de schuldvordering van de verzoekende lidstaat behandelen alsof het een eigen belastingvordering is, dat maakt echter niet dat de schuldvordering van de verzoekende lidstaat wordt gelijkgesteld met een vordering van de aangezochte lidstaat en de status van een schuldvordering van de aangezochte lidstaat krijgt (zie HvJ EU 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:456 (r.o. 34). Het arrest ziet overigens op Richtlijn 2008/55/EG (artikel 6). Deze richtlijn is ingetrokken per 1 januari 2012 en vervangen door Richtlijn 2010/24/EU (artikel 13).

Dat de uniforme titel in bepaalde rechterlijke uitspraken wel als dwangbevel lijkt te worden beschouwd, doet hier niet aan af (zie Rechtbank Rotterdam 26 november 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:10503, r.o. 4.1 en 4.2, Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 september 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6471, r.o. 3.2 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 november 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7765, r.o. 2.1. De kwalificatie van de uniforme titel vormt in die uitspraken geen geschilpunt, zodat van een expliciet oordeel over de kwalificatie van de uniforme titel geen sprake is.

Betekeningskosten uniforme titel

Invordering betekeningskosten uniforme titel