Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4891, 13/01102
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4891, 13/01102
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 juni 2014
- Datum publicatie
- 27 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2014:4891
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2009:BL0563, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13/01102
Inhoudsindicatie
Motorrijtuigenbelasting. Verwijzingsprocedure HR 25 oktober 2013, nr. 11/04730, ECLI:NL:HR:2013:973. Gebruik van de weg tijdens schorsing. Verzuimboete. Uitgangspunt 100%. Geen pleitbaar standpunt. Matiging omdat gedurende periode geen gebruik van de weg is gemaakt.
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01102
uitspraakdatum: 17 juni 2014
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het incidentele hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 december 2009, nummer AWB 09/1509 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over de periode 27 mei 2008 tot en met 15 januari 2009 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 346. Daarbij is gelijktijdig een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 346. De naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, door de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 123 en de boete eveneens verminderd tot een bedrag van € 123.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 september 2011 heeft het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten, vernietigd, het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 123 en de boetebeschikking vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 oktober 2013, nr. 11/04730, ECLI:NL:HR:2013:973 (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag, het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag en het geding met betrekking tot de boete verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling van en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
Zowel de Inspecteur als belanghebbende heeft een conclusie na verwijzing ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Hoge Raad ontvangen dossier – waartoe behoren de dossiers van de Rechtbank en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch – dat op de onderhavige zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in de verwijzingsprocedure heeft plaatsgehad op 10 april 2014 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] en [B] namens de Inspecteur. De Inspecteur heeft ter zitting het hoger beroep met betrekking tot de boete ingetrokken.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is blijkens de registratie in het kentekenregister vanaf 29 september 2007 houder van het motorrijtuig met het kenteken [YY-YY-01] (hierna: de auto).
Vanaf 27 mei 2008 is op aanvraag van belanghebbende de geldigheid van het voor de auto afgegeven kentekenbewijs geschorst.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto in de periode 27 mei 2008 tot en met 23 oktober 2008 ononderbroken geparkeerd heeft gestaan in een privé hal en dat belanghebbende eerst vanaf 24 oktober 2008 met de auto gebruik is gaan maken van de openbare weg.
Op 12 januari 2009 hebben ambtenaren van de Belastingdienst geconstateerd dat de auto stond geparkeerd op de openbare weg.
Naar aanleiding van de in 2.4 bedoelde constatering heeft de Inspecteur op 9 maart 2009 aan belanghebbende een naheffingsaanslag ten bedrage van € 346 opgelegd en gelijktijdig een bij beschikking een verzuimboete vastgesteld ten bedrage van € 346. De naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, door de Inspecteur gehandhaafd. De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 123 en de boete eveneens verminderd tot een bedrag van € 123.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 123 en de boetebeschikking vernietigd, omdat belanghebbende niet kan worden verweten een beboetbare gedraging als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) te hebben begaan.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij het verwijzingsarrest het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag, het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag en het geding verwezen naar het Hof ter verdere behandeling van en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest voor zover van belang als volgt geoordeeld:
“3.4.1. Middel II richt zich tegen de hiervoor in 3.2.2 en 3.2.3 weergegeven oordelen van het Hof met het betoog dat een op grond van artikel 35 van de Wet opgelegde heffing geen criminal charge vormt in de zin van artikel 6 EVRM.
Ook middel II slaagt. Mede gelet op de hiervoor in 3.3.3 weergegeven achtergrond van artikel 35, lid 2, van de Wet moet het daarin bepaalde worden gekenschetst als een praktische maatregel die er toe strekt de uitvoerbaarheid te bevorderen door de bewijsnood die ontstaat in de situatie bedoeld in het eerste lid van dat wetsartikel, voor risico te laten komen van degene die geacht kan worden deze bewijsnood te hebben veroorzaakt, zijnde de belastingplichtige. Voor zover deze maatregel al een afschrikwekkende of bestraffende werking heeft, blijft de zo-even bedoelde, niet punitieve, strekking zozeer overwegen, dat in dit verband niet kan worden gesproken van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 EVRM. ’s Hofs andersluidende oordeel is onjuist.
Middel III bestrijdt ’s Hofs hiervoor in 3.2.4 omschreven oordeel dat de Inspecteur in het onderhavige geval ten onrechte een boete heeft opgelegd.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in verband met de bijzondere naheffingsbepalingen in de Wet met artikel 37 van de Wet is beoogd uitbreiding te geven voor de toepassing van artikel 67c van de AWR (Kamerstukken II 1995/96, 24 800, nr. 3, blz. 3) door de gevallen bedoeld in de artikelen 24a, 24b, 33, 34, 35, 35a, letter b, en 36 van de Wet gelijk te stellen met de gevallen bedoeld in artikel 67c van de AWR. Dit is door de wetgever tot uitdrukking is gebracht door artikel 67c van de AWR in die gevallen van overeenkomstige toepassing te verklaren. Dit betekent dat het gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor het kentekenbewijs is geschorst moet worden gelijkgesteld met een betalingsverzuim. Mitsdien getuigt ’s Hofs oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Middel III slaagt ook.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
Na verwijzing is enkel nog in geschil het antwoord op de vraag of de onderhavige verzuimboete ten bedrage van € 123, zoals vastgesteld door de Rechtbank, terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Voorts verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of belanghebbende een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur voor zover deze betrekking hebben op de verzuimboete en tot vernietiging van de verzuimboete.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze op de verzuimboete betrekking heeft.