Gerechtshof Den Haag, 04-06-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1474, BK-23/1078
Gerechtshof Den Haag, 04-06-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1474, BK-23/1078
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 juni 2024
- Datum publicatie
- 30 september 2024
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2025:1473
- Zaaknummer
- BK-23/1078
- Relevante informatie
- Art. 7:2 Awb
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV 2018. Schending hoorplicht? Strijd met goede procesorde?
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1078
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 september 2023, nummer SGR 22/5008.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.015 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente van € 177 in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag en de beschikking belastingrente afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 april 2024. Ter zitting is het hoger beroep in de zaak van zijn echtgenote [A] met nummer BK-23/1077 gezamenlijk met de onderhavige zaak behandeld. Partijen zijn verschenen. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaak, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op 18 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
Bij brief van 22 maart 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6977 (de uitspraak van de Rechtbank van 20 juli 2022), het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar met betrekking tot de aanslag gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de Inspecteur opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak, alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van belanghebbende van 18 augustus 2021 en daarbij bepaald dat de Inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000. De uitspraak van de Rechtbank van 20 juli 2022 is op 21 juli 2022 aan partijen verzonden.
De Inspecteur heeft belanghebbende in de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar van 12 april 2022 in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende heeft bij voicemailbericht van 20 april 2022 aangegeven gebruik te willen maken van zijn hoorrecht. Belanghebbende heeft daarbij aangegeven het contact met de Inspecteur niet te willen onderhouden door middel van e-mail of telefoon.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 11 mei 2022 in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord op 24 mei 2022, 30 mei 2022 of 3 juni 2022. Tijdens een telefoongesprek op 16 mei 2022 tussen belanghebbende en de Inspecteur, is de afspraak voor het hoorgesprek op 24 juni 2022 vastgesteld. De Inspecteur heeft bij brief van 1 juni 2022 de afspraak van het hoorgesprek op 24 juni 2022 bevestigd. Belanghebbende heeft bij voicemailbericht van 8 juni 2022 het hoorgesprek van 24 juni 2022 geannuleerd.
De Inspecteur heeft bij brief van 22 juni 2022 drie nieuwe data voor het hoorgesprek voorgesteld. De afspraak voor het hoorgesprek is vervolgens bij brief van 29 juni 2022 op donderdag 28 juli 2022 vastgesteld. De Inspecteur heeft bij brief van 22 juli 2022 het hoorgesprek van 28 juli 2022 geannuleerd. Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Mij is bekend dat met dagtekening 14 juli 2022 aan [belanghebbende] een verzoek om nadere informatie is verzonden met betrekking tot de ANBI, [naam] . Omdat deze informatie mede ziet op het jaar 2018 lijkt het mij niet opportuun om op dit moment een hoorgesprek te voeren en uitspraak te doen op uw bezwaarschrift inzake de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018, aanslagnummers […] en […] .
Naar aanleiding van vorenstaande annuleer ik de afspraak voor het hoorgesprek van donderdag 28 juli 2022.
Ik wacht de nadere informatie inzake de ANBI af alvorens iets te zeggen over de giftenaftrek. Na ontvangst van de nadere informatie zal ik schriftelijk contact met u opnemen voor het inplannen van een nieuwe afspraak voor het hoorgesprek.”
Nadat de Inspecteur op 27 juli 2022 tevergeefs telefonisch contact met belanghebbende heeft gezocht voor het maken van een nieuwe afspraak voor een hoorgesprek, heeft hij bij brief van 28 juli 2022 belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en daarbij twee nieuwe data voor het hoorgesprek voorgesteld, te weten 1 augustus 2022 en 2 augustus 2022. Belanghebbende heeft op deze brief niet gereageerd.
De Inspecteur heeft op 4 augustus 2022 uitspraak op bezwaar gedaan.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Hoorplicht
6. Eiser stelt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden en verzoekt om vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Eiser stelt onder de verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank dat zij recht heeft op betaling van een dwangsom.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hoorplicht niet geschonden.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank zich voldoende ingespannen en eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. In een brief van 11 mei 2022 heeft verweerder drie data voor een hoorgesprek voorgesteld. Partijen hebben op 16 mei 2022 afgesproken dat het hoorgesprek zou plaatsvinden op 24 juni 2022. Eiser heeft dit gesprek op 8 juni 2022 geannuleerd. Hierop heeft verweerder bij brief van 22 juni 2022 drie nieuwe data voorgesteld. Verweerder en eiser hebben daarop als nieuwe datum 28 juli 2022 afgesproken. Bij brief van 22 juli 2022 schrijft verweerder dat hem bekend is geworden dat met dagtekening 14 juli 2022 aan de echtgenoot van eiser een verzoek is verzonden met betrekking tot [naam] , en omdat deze informatie mede ziet op het jaar 2018 het verweerder niet opportuun lijkt om een hoorgesprek te houden. De rechtbank acht het aannemelijk dat verweerder ten tijde van het verzenden van de brief van 22 juli 2022 nog niet op de hoogte was van de uitspraak van de rechtbank. Het begeleidend schrijven van de rechtbank bij het verzenden van die uitspraak is immers gedateerd 21 juli 2022, met als gevolg dat de uitspraak van de rechtbank op de dag van het verzenden van de annulering bij verweerder is binnengekomen waardoor het goed mogelijk is dat de berichten elkaar gekruist hebben. Verweerder heeft de echtgenoot, die zich als gemachtigde van eiser had gesteld, vervolgens op 27 juli 2022 geprobeerd telefonisch te bereiken op het door hem in de correspondentie met de rechtbank vermelde telefoonnummer, waarbij de persoon aan de telefoon zich voorstelde als de collega van de echtgenoot en geen telefoonnummer van de echtgenoot wilde doorgeven. Vervolgens heeft verweerder in zijn brief van 28 juli 2022 twee tijdstippen voorgesteld voor een hoorgesprek, namelijk maandag 1 augustus 2022 om 13:00 uur en dinsdag 2 augustus 2022 om 14:30 uur. Met deze correspondentie heeft verweerder eiser voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. De rechtbank neemt bij dit oordeel ook in aanmerking dat door voornoemde uitspraak van de rechtbank verweerder binnen twee weken uitspraak op bezwaar moest doen omdat anders een dwangsom verbeurd was en dat daaruit voortvloeit dat het horen op korte termijn plaats zou moeten vinden. Ook indien de brief van 28 juli 2022 eiser eerst op 3 augustus 2022 heeft bereikt zoals eiser aanvoert, had eiser nog de gelegenheid om op die brief te reageren. Eiser heeft dit niet gedaan, ondanks dat de uitspraak van de rechtbank en de daarin gestelde termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar ook bij hem bekend moest zijn. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en ook overigens, ziet de rechtbank geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar verweerder.
Overige geschilpunten
8. Eiser heeft geen gronden aangevoerd met betrekking tot de hoogte van de aanslag. De rechtbank maakt daaruit op dat de hoogte van de aanslag niet langer in geschil is.
9. Indien en voor zover verweerder een nieuwe of aanvullende onderbouwing voor zijn standpunt geeft in de beroepsprocedure, staat dat verweerder vrij. Van enige strijd met goede procesorde of enig beginsel van behoorlijk bestuur is geen sprake.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”