Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1622, 23/987 en 23/988
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1622, 23/987 en 23/988
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 juni 2025
- Datum publicatie
- 31 juli 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:3724, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/987 en 23/988
Inhoudsindicatie
Art. 20, lid 1 en lid 2, AWR Art. 7:12 Awb Art. 8:119 Awb. De omstandigheid dat eerder op aangifte OB is voldaan door een andere belastingplichtige en vervolgens is teruggegeven, verhindert niet dat alsnog naheffing plaatsvindt bij de juiste belastingplichtige, d.i. degene die de omzetbelastingplichtige activiteiten uitoefent. Geen strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur of strijd met Gemeenschapsrecht. Geen feiten aannemelijk gemaakt die bij belanghebbende niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór de uitspraak van de rechtbank. Verzoek herziening terecht afgewezen. Geen schending hoorrecht.
Uitspraak
Team Belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/987 en 23/988
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 juni 2023, nummers BRE 22/93 en BRE 22/94, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016. Bij afzonderlijk genomen beschikking is aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (belastingrentebeschikking maart 2016).
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 september 2016 tot en met 30 september 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Bij afzonderlijke beschikking is over datzelfde tijdvak belastingrente in rekening gebracht (belastingrentebeschikking september 2016).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 en 1.2 genoemde naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard en de beroepen tegen de belastingrentebeschikkingen gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2025 in ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [inspecteur 1] . [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 31 januari 2025 aan het adres [adres 1] , [postcode] [woonplaats] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 10 februari 2025 afgehaald op PostNL-punt [adres 2] [woonplaats] na plaatsing van een handtekening.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen ter beschikking wordt gesteld.
2 Feiten
Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenote] (de echtgenote). Belanghebbende en zijn echtgenote (samen: de Combinatie) bezitten appartementencomplexen en winkelruimten in eigendom in [plaats 1] en [plaats 2] die worden verhuurd (de verhuuractiviteiten).
Verder drijft belanghebbende in de onderhavige naheffingstijdvakken als (fiscaal) bedrijfs- en praktijkadviseur een onderneming in de vorm van een eenmanszaak (de eenmanszaak). De verhuuractiviteiten vinden plaats binnen de onderneming van belanghebbende.
In 1980 werd naast een btw-nummer voor de advieswerkzaamheden op naam van de eenmanszaak ( [nummer 1] ) een btw-nummer voor de verhuuractiviteiten uitgereikt op naam van de Combinatie ( [nummer 2] ). [belanghebbende] heeft bij brief van 13 augustus 2008 aan de inspecteur meegedeeld dat het btw-nummer op naam van de Combinatie destijds door de Belastingdienst is aangemaakt voor intern gebruik en hem geen aftrek van voorbelasting kan worden geweigerd wegens onjuiste tenaamstelling van de facturen. De inspecteur heeft toegezegd dat een B.02-nummer zou worden uitgereikt op naam van de eenmanszaak. Hier heeft de inspecteur geen uitvoering aan gegeven.
De Combinatie heeft over de onderhavige tijdvakken in verband met de in 2.1. genoemde verhuuractiviteiten (per saldo) de volgende bedragen aan omzetbelasting op aangifte voldaan:
tijdvak van 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016: € 10.859;
tijdvak van 1 september 2016 tot en met 30 september 2016: € 10.347.
Tijdens een eerdere procedure over onder meer de onderhavige tijdvakken heeft de inspecteur in een brief aan de rechtbank het volgende opgemerkt:
‘(…) Ik stel voorop dat ik het met de heer [belanghebbende] eens ben dat slechts sprake is van één ondernemer, ook al worden door hem uiteenlopende activiteiten verricht. Belanghebbende (de combinatie) is in het verleden ten onrechte door de Belastingdienst als ondernemer aangemerkt. Er is ten onrechte een btw-nummer aan toegekend en dit nummer is ten onrechte pas per 1 juli 2018 ingetrokken. (…)’
De rechtbank heeft op het beroep van de Combinatie inzake de in 2.4 genoemde voldoeningen op de aangiften maart en september 2016 bij uitspraak van 4 maart 20211, beslist dat de door de Combinatie ter zake van de verhuuractiviteiten voldane omzetbelasting geheel aan de Combinatie moet worden teruggegeven. In verband daarmee heeft de inspecteur met dagtekening 2 juli 2021 aan de Combinatie teruggaven van respectievelijk € 10.859 (tijdvak 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016) en € 10.347 (tijdvak 1 september 2016 tot en met 30 september 2016) verleend.
Met dagtekening 26 juni 2021 heeft de inspecteur de in 2.4 en 2.6 genoemde bedragen van € 10.859 (tijdvak 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016) en € 10.347 (tijdvak 1 september 2016 tot en met 30 september 2016) bij belanghebbende nageheven.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de inspecteur ter zake van de verhuuractiviteiten over de onderhavige tijdvakken terecht naheffingsaanslagen omzetbelasting heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Voorts is in geschil of het hoorrecht is geschonden en of de rechtbank het verzoek om herziening terecht heeft afgewezen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betreft de naheffingsaanslagen omzetbelasting, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar betreffende die naheffingsaanslagen en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.