Hoofdelijke aansprakelijkheid lening géén negatief loon IB
Hoofdelijke aansprakelijkheid lening géén negatief loon IB
Gegevens
- Nummer
- 2025/908
- Publicatiedatum
- 2 september 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Uitspraak
Het hof oordeelt dat het beslag op het pensioen voortvloeit uit aandeelhoudersaansprakelijkheid en geen negatief loon vormt, maar kent wél een hogere vergoeding toe voor overschrijding redelijke termijn.
Een man is bestuurder en aandeelhouder van een bv die geld beheert en belegde met geleend vermogen. Nadat de bv niet aan haar terugbetalingsverplichtingen voldeed, verbond de man zich hoofdelijk voor de schuld. In zijn aangifte IB/PVV 2018 trekt hij af dat € 27.938 aan pensioen is ingehouden door executoriaal beslag en kwalificeert dit als ‘kosten uit borgstelling voormalig dienstverband’. De inspecteur ziet dit als onbelast en legt de aanslag vast. De man krijgt gedeeltelijk gelijk in eerste aanleg: geen negatief loon, maar wel € 500 vergoeding voor overschrijding redelijke termijn.
Negatief loon niet aangenomen Het hof onderzoekt of het beslag samenhangt met een dienstbetrekking. Het stelt vast dat de man niet als ‘werknemer’ aansprakelijk was, maar zich op grond van zijn rol als aandeelhouder en borgsteller verbond in de geldleningsovereenkomst van 30 januari 2009. De hoofdelijke aansprakelijkheid vloeit niet voort uit zijn fictieve arbeidsovereenkomst met de bv, maar uit de borgstelling als aandeelhouder. Daarom kwalificeert de ingehouden € 27.938 niet als negatief loon.
Vergoeding overschrijding redelijke termijn De man kreeg recht op een vergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor bezwaar en beroep. De rechtbank verlengde de termijn met vier maanden, maar het hof ziet die verlenging niet als bijzondere omstandigheid. Het rekent de overschrijding (9 maanden) half toe aan de inspecteur en half aan de Staat en verhoogt de vergoeding voor immateriële schade naar € 1.000.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 19-08-2025 (gepubl. 29-08-2025), ECLI:NL:GHARL:2025:5186
Wet: art. 3.82 Wet IB 2001; art. 6:170, 6:7 BW