Vervallen 30%-regeling door wetswijziging beëindigt vrijstelling
Vervallen 30%-regeling door wetswijziging beëindigt vrijstelling
Gegevens
- Nummer
- 2025/1126
- Publicatiedatum
- 20 oktober 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Uitspraak
De 30%-beschikking loopt van rechtswege af na vijf jaar, waardoor de gerichte vrijstelling voor extraterritoriale kosten niet langer geldt. De inspecteur hoeft geen nieuwe beschikking af te geven als de looptijd van de 30%-regeling wettelijk wordt ingekort; de bestaande beschikking vervalt van rechtswege.
Belanghebbende past sinds 2016 de 30%-regeling toe voor haar CEO, een ingekomen werknemer, op grond van een beschikking geldig tot 31 juli 2024. Door een wetswijziging per 1 januari 2019 is de maximale looptijd van acht naar vijf jaar ingekort. Belanghebbende stelt dat de inspecteur de regeling niet rechtsgeldig heeft opgezegd en wil voor de periode augustus tot en met oktober 2021 alsnog de vrijstelling toepassen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de beschikking ten minste vijf jaar geldt. Het hof behandelt het hoger beroep en oordeelt dat de beschikking na 1 augustus 2021 van rechtswege is komen te vervallen, zodat toepassing van de gerichte vrijstelling niet meer mogelijk is.
Einde 30%-beschikking Het hof stelt dat de 30%-beschikking uitdrukkelijk onder voorbehoud van wetswijzigingen is afgegeven. Door inwerkingtreding van art. 31a lid 8 Wet LB 1964 op 1 januari 2019 vervalt de beschikking automatisch na vijf jaar, dus per 1 augustus 2021. Voor bezwaar of hernieuwde beschikking is geen ruimte omdat de wijziging een algemeen verbindende werking heeft. De enkele mededeling van de Belastingdienst in 2018 over de voorgenomen kortere looptijd en het overgangsrecht laat onverlet dat belanghebbende van rechtswege geen aanspraak meer kan maken op de bewijsvrijstelling.
Bestuursrechtelijke en grondrechtenaspecten Belanghebbende beroept zich vergeefs op strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het vertrouwensbeginsel en de zorgvuldigheid. Het hof oordeelt dat geen verzuim door de inspecteur is aangetoond en dat het voorbehoud in de beschikking elke gerechtvaardigde verwachting dat de regeling na wetswijziging zou doorlopen wegneemt. Ook is geen sprake van schending van art. 1 Eerste Protocol EVRM: de wetswijziging is niet toetsbaar aan ongeschreven recht en voor lopende gevallen is een (beperkt) overgangsrecht geboden, zoals de memorie van toelichting laat zien.
Bron: Hof Den Bosch, 17-09-2025 (gepubl. 16-10-2025), ECLI:NL:GHSHE:2025:2508
Wet: art. 31a lid 2 en art. 31a lid 8 Wet LB 1964 en art. 1 EP EVRM