Toename rekening-courantschuld vormt nieuw feit voor navordering

Toename rekening-courantschuld vormt nieuw feit voor navordering

Gegevens

Nummer
2025/1185
Publicatiedatum
4 november 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:2139
Rubriek
Uitspraak

Het hof oordeelt dat de inspecteur in 2018 pas kennis kreeg van de forse stijging van de rekening-courantschuld in 2014. Dit vormt een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
Een beroep op ambtelijk verzuim slaagt niet, omdat de inspecteur bij het opleggen van de primitieve aanslag niet hoefde te twijfelen aan de aangifte.


Een dga doet aangifte ib/pvv 2014 naar € 58.229 loon. De inspecteur volgt de aangifte en legt de aanslag op in juni 2016. In 2018, bij controle van de vpb-aangifte 2015 van zijn bv, ontdekt de inspecteur dat de rekening-courantschuld van de dga al in 2014 is opgelopen naar ruim € 3,4 miljoen. In 2015 en 2016 loopt die schuld verder op tot circa € 3,9 en € 4,2 miljoen. In 2015 zijn met de dga afspraken gemaakt over aflossing via dividend en het niet verder laten oplopen van de r/c-schuld. De inspecteur legt een navorderingsaanslag ib/pvv 2014 op en merkt de toename van de r/c-schuld in 2014 grotendeels aan als uitdeling uit aanmerkelijk belang. De dga voert aan dat het controlerapport uit 2015 tot zijn ib-dossier had moeten behoren en dat de inspecteur daarom geen navordering mag opleggen. De rechtbank vermindert de uitdeling maar oordeelt dat sprake is van een nieuw feit. De dga gaat in hoger beroep en bestrijdt uitsluitend het nieuwe-feit-oordeel.

Controlerapport geeft geen aanleiding tot twijfel Het hof bevestigt dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag mocht afgaan op de aangifte. Ook als het controlerapport in het ib-dossier zou hebben gezeten, hoefde de inspecteur daaruit geen aanleiding te halen om de r/c-stand over 2014 te controleren. In de r/c-overeenkomst van september 2015 staat dat vanaf eind 2015 dividend wordt aangewend voor aflossing en dat de schuld niet verder mag oplopen. Uit niets blijkt dat in 2014 al sprake was van een forse stijging. De aangifte bevatte bovendien geen gegevens over de r/c-schuld. De inspecteur ontdekte de toename pas bij behandeling van de vpb-aangifte 2015 in 2018. Er is daarom geen ambtelijk verzuim. Dat in een andere zaak wél ambtelijk verzuim werd aangenomen, maakt dit niet anders.
De toename van de r/c-schuld in 2014 vormt een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De stelling dat sprake is van kwade trouw behoeft daarom geen behandeling. Het hoger beroep is ongegrond.

Bron: Gerechtshof Den Haag, 13-05-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2139
Wet: art. 16 AWR