Villabelasting niet in strijd met algemene rechtsbeginselen

Villabelasting niet in strijd met algemene rechtsbeginselen

Gegevens

Nummer
2025/1255
Publicatiedatum
18 november 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:2995
Rubriek
Uitspraak

Hof Amsterdam oordeelt dat het verhoogde eigenwoningforfait voor woningen boven € 1,1 miljoen en de afbouw van de Hillen-regeling niet in strijd zijn met het gelijkheids- of evenredigheidsbeginsel. Ook is geen sprake van discriminatie onder artikel 14 EVRM of strijd met art. 1 EP EVRM.


Een man bezit samen met zijn fiscale partner een eigen woning met een WOZ-waarde van € 2.377.000 (2021). De definitieve aanslag ib/pvv 2021 volgt volledig de aangifte. Het saldo van het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten bedraagt € 2.898 positief, volledig toegerekend aan de man. Het eigenwoningforfait komt uit op € 35.324, terwijl de aftrekbare rente € 6.336 bedraagt. Daarnaast is de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (Hillen-aftrek) toegepast voor 90% van het verschil. De man vindt dat de combinatie van het hoge forfaitaire percentage boven € 1.110.000 en de afbouw van de Hillen-regeling leidt tot een onredelijke en discriminerende belastingdruk. Hij stelt dat dit stelselmatig in strijd is met algemene rechtsbeginselen en met art. 14 EVRM in samenhang met art. 1 EP EVRM.

Geen toetsing aan algemene rechtsbeginselen mogelijk Het hof wijst erop dat het eigenwoningforfait en de afbouw van de Hillen-regeling in een wet in formele zin staan. Die mag de rechter niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen (art. 120 Grondwet). Alleen als toepassing in een individueel geval tot onvoorziene en ernstige strijd met fundamentele beginselen leidt, kan een uitzondering worden gemaakt. Volgens het hof is daarvan geen sprake. De wetgever heeft bewust gekozen voor een hogere forfaitaire bijtelling bij zeer dure woningen en voor geleidelijke afbouw van de Hillen-aftrek. Dat dit voor de man relatief ongunstig uitpakt, maakt de regeling niet onrechtmatig. Zijn beroep op het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel faalt.

Geen strijd met EVRM; ruime beoordelingsmarge wetgever Het hof oordeelt verder dat belastingplichtigen met een hoge eigenwoningschuld niet vergelijkbaar zijn met iemand met een vrijwel afgeloste woning. Daarom is er geen ongelijke behandeling bij de afbouw van de Hillen-regeling. Ook onder artikel 1 EP EVRM blijft de wetgever binnen zijn ruime beoordelingsvrijheid. De keuze om bij dure woningen het beleggingsaspect zwaarder te laten wegen is volgens het hof niet zonder redelijke grond. Dat het forfaitaire percentage leidt tot heffing over niet-gerealiseerde inkomsten, maakt dat niet anders; de wet mag met een forfait werken. Het forfait van 2,35% voor de waarde boven € 1.110.000 acht het hof niet buitensporig. Het hoger beroep is ongegrond.

Bron: Hof Amsterdam 21-10-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2995
Wet: art. 3.112 en art. 3.123a Wet IB 2001; art. 14 EVRM; art. 1 EP EVRM