Misbruikbepaling verdrag Nederland-Malta treft Maltese objectvrijstelling

Misbruikbepaling verdrag Nederland-Malta treft Maltese objectvrijstelling

Gegevens

Nummer
2025/1298
Publicatiedatum
27 november 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:1735
Rubriek
Uitspraak

De Hoge Raad bevestigt dat de objectvrijstelling in Malta voor niet‑geremitteerde vermogenswinsten een ‘bijzondere regeling’ is in de zin van artikel 30 van het verdrag Nederland‑Malta. Daardoor mag Nederland de in Nederland behaalde vermogenswinsten van de Maltese bv in de heffing van vpb betrekken.


Een bv is in Malta gevestigd en kwalificeert daar als non‑domiciled vennootschap. Zij behaalt vermogenswinsten en commissies uit een in Zwitserland gelegen bron van inkomen, waarvan slechts de commissies gedeeltelijk naar Malta worden overgemaakt. Over de naar Malta overgemaakte winsten heft Malta 35% vennootschapsbelasting, gevolgd door een substantiële teruggaaf op basis van de Maltese Income Tax Act en de Income Tax Management Act, zodat per saldo een zeer lage heffing in Malta resteert. Naar aanleiding van een boekenonderzoek in 2018 legt de inspecteur navorderingsaanslagen vpb op over de jaren 2012 tot en met 2014. In geschil is of de inspecteur de Nederlandse winst terecht niet vermindert met de vermogenswinsten en commissies omdat Malta (nagenoeg) geen belasting heft en of art. 30 van het verdrag Nederland‑Malta hieraan in de weg staat.

Objectvrijstelling is bijzondere regeling Het hof oordeelt dat de objectvrijstelling in Malta voor de niet‑Maltese vermogenswinsten waarop de bv als non‑domiciled vennootschap recht heeft, een ‘bijzondere regeling’ vormt in de zin van artikel 30 van het verdrag Nederland‑Malta. Deze regeling zorgt er in feite voor dat de betreffende vermogenswinsten in Malta (nagenoeg) buiten de heffing blijven. Volgens het hof brengt artikel 30 van het verdrag mee dat Nederland de door de bv behaalde vermogenswinsten in Nederland mag belasten, ondanks de woonplaats in Malta. De bv komt in cassatie op tegen dit oordeel en stelt onder meer dat geen sprake is van een ‘bijzondere regeling’ in de zin van het verdrag.

Hoge Raad volgt eerder arrest over Malta De Hoge Raad verwerpt de klachten tegen het oordeel van het hof over artikel 30 van het verdrag met toepassing van artikel 81 lid 1 Wet RO. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 17 oktober 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1568), waarin is geoordeeld dat het verdrag met Malta zowel een remittance‑bepaling bevat om heffingsvacuüm te voorkomen als een antimisbruikbepaling voor bijzondere regelingen, en dat deze bepalingen elkaar niet doorkruisen. Daarmee staat vast dat de Maltese objectvrijstelling een bijzondere regeling is en dat Nederland de in Nederland behaalde vermogenswinsten van de Maltese non‑domiciled bv in de vpb mag betrekken. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond.

Bron: HR, 21-11-2025, ECLI:NL:HR:2025:1735
Wet: art. 2, art. 4, art. 7 en art. 30 Verdrag Nederland - Malta, art. 16 AWR, art. 5 en art. 15e Wet Vpb 1969