Dividenduitkering na aandelenfusie en splitsing valt onder uitzondering dubbele heffing erfbelasting

Dividenduitkering na aandelenfusie en splitsing valt onder uitzondering dubbele heffing erfbelasting

Gegevens

Nummer
2025/1302
Publicatiedatum
28 november 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2025:12723
Rubriek
Uitspraak

De rechtbank Noord-Holland oordeelt dat een dividenduitkering uit een persoonlijke houdstervennootschap, die is ontstaan na een fiscaal gefacilieerde aandelenfusie en splitsing, onder de werking van artikel 4.12a Wet IB 2001 valt. Hierdoor wordt dubbele heffing over hetzelfde beleggingsvermogen voorkomen.


Na het overlijden van hun vader erven de echtgenote en drie kinderen alle aandelen in een bv. De aandelen worden via een legaat verdeeld, waarna de erfgenamen hun belang inbrengen in een nieuwe bv. Kort daarna wordt deze bv gesplitst in persoonlijke houdstervennootschappen. Binnen 24 maanden na het overlijden keert de oorspronkelijke bv een groot dividend uit aan de persoonlijke houdstervennootschappen, die dit vervolgens doorstorten aan de erfgenamen. De inspecteur rekent het ontvangen dividend tot het inkomen uit aanmerkelijk belang (ab-inkomen) van de zoon, omdat volgens hem de uitzondering van artikel 4.12a Wet IB 2001 alleen geldt voor aandelen die direct krachtens erfrecht zijn verkregen. De zoon stelt dat toepassing van de uitzondering juist bedoeld is om dubbele heffing te voorkomen, ook na een fiscaal gefacilieerde herstructurering.

Toepassing artikel 4.12a Wet IB 2001 na herstructurering De rechtbank stelt vast dat het doel van artikel 4.12a Wet IB 2001 is om dubbele belastingheffing te voorkomen over hetzelfde beleggingsvermogen: eerst bij de erflater (overlijden) en vervolgens bij de erfgenaam (dividenduitkering binnen 24 maanden). Volgens de rechtbank doet het feit dat de aandelen via een aandelenfusie en splitsing zijn omgezet in persoonlijke houdstervennootschappen daar niet aan af. De dividenduitkering vindt haar oorsprong in het beleggingsvermogen van de oorspronkelijke bv en is direct te koppelen aan het eerder bij de erflater in aanmerking genomen vervreemdingsvoordeel. De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur niet dat alleen de letterlijke tekst van de wet doorslaggevend is. De uitzondering van artikel 4.12a Wet IB 2001 is hier van toepassing, zodat het dividend niet tot het ab-inkomen wordt gerekend.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vermindert het ab-inkomen naar nihil en past de rentebeschikking aan.

Bron: Rb. Noord-Holland 14-10-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:12723
Wet: art. 4.12 en art. 4.12a Wet IB 2001