Foutenleer van toepassing op fout bij bepaling van aan vaste inrichting toerekenbare winst

Foutenleer van toepassing op fout bij bepaling van aan vaste inrichting toerekenbare winst

Gegevens

Nummer
2025/640
Publicatiedatum
11 juni 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:850
Rubriek
Uitspraak

Belanghebbende, een in Nederland gevestigde bv, heeft een vaste inrichting in België. In 1999 heeft zij een HIR gevormd ter zake van de bij de vervreemding van een huurrecht van een in Nederland gevestigde supermarkt behaalde boekwinst. In 2003 heeft belanghebbende het gebruiksrecht op een in België gelegen woning verworven. Het gebruiksrecht is tot het vermogen van de vaste inrichting gerekend. Bij de fiscale verwerking heeft belanghebbende een fout gemaakt. Zij heeft – in strijd met HR 2 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5597 – de HIR niet uitsluitend voor de bepaling van haar generale winst afgeboekt op de aanschaffingsprijs van het gebruiksrecht, maar ook voor de bepaling van de vrij te stellen winst van de vaste instelling. Hierdoor heeft bij de winstberekening van de vaste instelling telkenjare een te lage afschrijving op het gebruiksrecht plaatsgevonden, waardoor voor de jaren 2004 t/m 2012 de winst van de vaste inrichting te hoog is vastgesteld. Daardoor is aan belanghebbende in die jaren een te hoge vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting verleend, en is de in Nederland belastbare winst dus te laag vastgesteld. Het in aanmerking nemen van te lage afschrijvingen bij de winstbepaling van de vaste inrichting heeft bewerkstelligd dat ten onrechte de boekwinst die in 1999 door belanghebbende was behaald met de vervreemding van het huurrecht, in zoverre buiten haar totale winst is gebleven.


De inspecteur heeft de fout ontdekt en heeft voor 2013 het aangegeven bedrag aan vrij te stellen winst van de vaste inrichting gecorrigeerd. Tevens heeft hij in dat jaar de voor elk van de jaren 2004 t/m 2012 tot een te hoog bedrag verleende vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting met toepassing van de foutenleer in één keer gecorrigeerd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (NTFR 2022/1417) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Belanghebbende heeft sprongcassatieberoep ingesteld, maar zonder succes.
De Hoge Raad zet in het arrest de strekking van de foutenleer uiteen en de wijze waarop de winst van een vaste inrichting onder de werking van belastingverdragen wordt bepaald. Gelet op deze wijze van bepaling van de vrij te stellen winst van een vaste inrichting en op de strekking van de foutenleer, te weten het vermijden van een te lage of een te hoge heffing van belasting als gevolg van een balansfout, is de Hoge Raad van oordeel dat een bij de bepaling van de aan een vaste inrichting toerekenbare winst gemaakte fout die heeft geleid tot een onjuiste vaststelling van het vermogen op de eindbalans van die vaste inrichting, zoals een afschrijvingsfout, en daarmee tot een te hoge of een te lage vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting, onder de toepassing van de foutenleer valt.
Nu de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in dit geval de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is, heeft zij eveneens terecht geoordeeld dat de in de jaren 2004 t/m 2012 gemaakte afschrijvingsfout kan worden hersteld door toepassing van de foutenleer in het jaar 2013, zijnde het oudste nog openstaande jaar.
(Cassatieberoep ongegrond.)

Bron: Hoge Raad 06-06-25, ECLI:NL:HR:2025:850
Wet: art. 15e Wet Vpb 1969 en art. 3.54 Wet IB